There’s probably no God. Now stop worrying and enjoy your life.

Na Groot-Brittanië, Spanje en Italië is Nederland bijna aan de beurt om bussen rond te zien rijden met atheïstische posters. En nog voor het zo ver is buitelen (met name) christenen en atheïsten al weer over elkaar om aan te tonen dat de ander ongelijk heeft en hem erg beledigt met wat die ander uitdraagt. En een atheïst zou toch beter moeten weten: als iets niet bestaat, negeer het dan in plaats van het te bestrijden (J.M.). Maar atheïsten vallen in dezelfde valkuilen als de grotere religies in de wereld en dat komt omdat zij twee kenmerkende eigenschappen delen.

De grote religieuze stromingen houden zich niet enkel met religie en spiritualiteit bezig, zowel het Jodendom, het Christendom als de Islam heeft een hele duidelijke politieke, machtsgeoriënteerde component. Deze historische vermenging van religie en macht is bijvoorbeeld zichtbaar in de rol de die paus en het Vaticaan in het verleden speelden waarbij het voeren van oorlogen en het uitbreiden van de pauselijke gronden niet meer dan normaal waren.

Een tweede eigenschap die aanwezig is in de grote wereldsgodsdiensten is de overtuiging van het bezitten van de waarheid, vastgelegd in Tenach, Bijbel, Koran of ander heilig document. Wanneer jij de waarheid bezit, heeft een ander automatisch ongelijk, een grijs gebied waarin gesprek ontstaat over het mogelijke gelijk is daardoor niet mogelijk en elkaar negeren of conflict zijn de enige andere grondhoudingen die mogelijk zijn. En er is zeker samenwerking tussen de verschillende groepen, maar aan het einde van de dag blijft het gelijk toch aan ieders eigen zijde.

Atheïsten ontkennen het bestaan van een god, maar zij zijn evenals geïnstitutionaliseerde gelovigen zo overtuigd van dat gelijk, dat er bij hen ook geen grijs gespreksgebied is. Het atheïsme is een geloof geworden dat op gelijke voet discussieert met de omringende geloven. Bovendien zijn atheïsten zich meer en meer aan het groeperen om de aanhangers van god te overtuigen van het geloof in een niet-god.

Ik ben heel bewust geen atheïst: ik ben niet anti-religie, ik ben zelfs zeer geïnteresseerd in religie en bestempel mezelf als een spiritueel persoon. Na een katholieke opvoeding ben ik nu al een jaar of zes ongebonden spiritueel en iets meer dan twee jaar ook op papier. Religie moet mijns inziens iets persoonlijks zijn. En ik heb in de loop van de jaren mijn ideeën over wat er meer is in deze wereld ontwikkeld en deze blijven zich ontwikkelen. Maar dat is míjn waarheid. Ik zal dus zeker geen bijdrage aan leveren aan de de buscampagne. Leven en laten leven, en Red mij niet!

Het magazijn moet uitgemest!

Bestuurlijke vernieuwing in de 21e eeuw

Bestuurlijke vernieuwing en D66 horen bij elkaar, al staat dit onderwerp niet boven aan de agenda. Alexander Pechtold zei hierover: “Ik zeg altijd: dat thema is op voorraad leverbaar, maar het staat nu even niet in de etalage.”*

Bestuurlijke vernieuwing heeft, zeker in de laatste jaren met de nacht van Wiegel en de nacht van Van Thijn, een wat negatieve bijklank gekregen bij veel mensen. De nadruk heeft mijns inziens te veel op de vorm gelegen (gekozen burgemeester, referendum) en veel te weinig op het doel: wat willen we bereiken met deze bestuurlijke vernieuwingen?

Toch zijn discussies over bestuurlijke vernieuwing allerminst afwezig in de politieke arena. Er wordt de laatste jaren, vooral door populistische politici, regelmatig gesproken over de kloof tussen burgers en politici. Zo probeert Rita Verdonk via de website van Trots op Nederland technieken te gebruiken om deze kloof te verkleinen en mensen te betrekken bij haar politiek. Ik denk echter niet dat dit een oplossing is voor het geschetste probleem. Ik denk zelfs dat het probleem dat nu wordt bediscussieerd eigenlijk helemaal geen probleem is.

De kloof

De kloof tussen burgers en politici wordt ervaren als een groot probleem waar vooral de politici iets aan zouden moeten doen. Zij moeten Jip-en-Janneketaal gebruiken, luisteren naar de mensen of direct doen wat mensen in een poll of op een wiki hebben gezegd. Met andere woorden: de politici moeten knielen om op het niveau van ‘de gewone man’ te komen. Dat lijkt mij geen oplossing, maar vooral een belediging.

Andere politici brengen in de discussie vooral het standpunt naar voren dat meer mensen bij de politiek betrokken moeten worden. Meer mensen moeten stemmen, de politiek volgen, lid worden van een politieke partij enzovoort. Van mij hoeft dat echter helemaal niet. Met een vergelijking zal ik dat uitleggen.

Al eerder** heb ik een vergelijking gemaakt tussen een land (gemeente, provincie, continent, planeet) en een vereniging. Als je Nederland ziet als een vereniging kun je de politiek zien als algemene vergadering met een bestuur (regering) en leden (parlement/senaat). Bij de gemiddelde sport- of muziekvereniging is de algemene vergadering één van de slechtst bezochte activiteiten. Zelfs bij een vereniging als D66 komt minder dan 10% van de leden op een algemene vergadering.

Niet iedereen is betrokken bij de organisatorische aspecten van een vereniging, maar de meeste mensen zijn lid om een andere reden. Dat is bij die verenigingen echter geen enkel probleem: het dagelijkse bestuur gaat doorgaans naar behoren en wanneer er een acuut probleem is, weten de meeste leden de algemene vergadering wel te vinden. De kabinetsdeelname van D66 is hier een goed voorbeeld van: meer dan 1500 leden kwamen op het congres, meer dan twee keer zo veel als normaal.

Bestuurlijke vernieuwing

Het is dus niet erg dat maar een klein deel van de mensen geïnteresseerd is in politiek. Wat moet dan het doel zijn van bestuurlijke vernieuwing? Het gaat erom dat het besluitvormingsproces zo in elkaar zit dat iedereen die daar behoefte aan heeft, kan deelnemen en kan controleren wat er gebeurt. Een paar voorbeelden.

Wanneer een busverbinding dreigt te worden verlegd, waardoor een bejaardenhuis niet meer twintig maar tweehonderd meter van de bushalte komt te liggen, moeten deze mensen weten waarom dit gebeurt: welke afwegingen zijn gemaakt? Welke regels zijn er voor dit soort zaken? Is hun belang ook meegenomen in de beslissing?

Wanneer akkerbouwers een deel van hun landbouwgrond braak moeten laten liggen van ‘de Europese Unie’, moeten zij weten wie hier over beslist: het Europees parlement? De Europese raad? De ministers van landbouw?

Bestuurlijke vernieuwing moet zich dus vooral richten op het inzichtelijk maken van besluitvorming. Wie is daarbij betrokken, welke argumenten worden uitgewisseld en op welke manier kunnen mensen invloed uitoefenen op dat proces? Zaken als een gekozen burgemeester, verzwaring van de voorkeursstem of een referendum zijn wellicht goede middelen, maar deze moeten in samenhang worden bezien. Anders wordt bestuurlijke vernieuwing een holle frase zonder werkelijke verbeteringen in de besluitvorming.

D66 moet zich daarom bezinnen op zijn visie op bestuurlijke vernieuwing en binnen een kader concrete middelen herschikken en ontwikkelen. Om Pechtolds vergelijking aan te halen: we moeten ons magazijn eens uitmesten, weggooien wat over de houdbaarheidsdatum is, nieuwe artikelen aanschaffen en een mooi pallet in de etalage zetten!

*http://www.nrc.nl/achtergrond/article1875573.ece/D66_doet_weer_mee%2C_dankzij_Pechtold
**In: Idee; wetenschappelijk tijdschrift D66, jaargang 26, nummer 4 (2005)

Reageren kan via Plein66

Waarom ben ìk eigenlijk D66’er?

De zoektocht naar mijn politieke identiteit begon in 2002. In maart van dat jaar waren de gemeenteraadsverkiezingen, helaas net een week na mijn 18e verjaardag, dus in mei 2002 mocht ik pas voor het eerst stemmen. Voor wie het niet meer weet: 2002 was het jaar van Pim Fortuyn. Ik was in die verwarrende periode, waarin iedere politieke partij over de andere buitelde om Fortuyn aan te vallen op zoek naar mijn politieke kleur. Van SP tot VVD, elke partij had wel wat; de stemwijzer gaf mij zowel de LPF als de PvdA als optie en ik kon moeilijk kiezen (D66 was totaal niet in beeld voor mij, maar dat terzijde).

Uiteindelijk stemde ik 15 mei 2002 op Pim Fortuyn, vanwege zijn uitstraling, zijn charisma. Iedere levende ziel kan zich voorstellen dat ik in de maanden daarna erge spijt kreeg van mijn keuze. Het vertrouwen dat ik in Fortuyn had gesteld werd beschaamd en ik vond het nodig om een definitieve keuze te gaan maken. Niet op basis van personen, imago of marketing, maar op basis van politieke beginselen.

Op dat moment, eind 2002, volgde ik in mijn eerste jaar op de universiteit het vak Moderne Letterkunde 1 (periode 1830-1880) en ik bewonderde de negentiende-eeuwse liberalen: ze zaten vol idealen, wilden mensen de middelen geven zich te ontwikkelen, het minder bedeelde volksdeel verheffen en mensen kennis, vaardigheden en waarden bijbrengen. Bij mij kwam de gedachte op dat progressieve liberalen uitgestorven waren en ik ben een progressieve liberaal, dat wist ik op dat moment zeker.

Het zou nog tot ongeveer de jaarwisseling van 2002/2003 duren voor ik erachter kwam dat er wel degelijk progressieve liberalen bestonden in Nederland. Ze bestonden al bijna 40 jaar: D66! Pas toen bedacht ik me dat D66 al eerder in mijn leven in beeld was geweest als politieke partij. In de vierde klas van de middelbare school heb ik bij maatschappijleer een keer de stemwijzer ingevuld, met D66 als eerste voorkeur. Op de website van D66 ben ik vervolgens gaan lezen over de uitgangspunten en D66 paste zo goed bij me dat ik mij aanmeldde als lid.

In het laatste verkiezingsprogramma zijn door D66 vijf richtingwijzers bepaald en aan de hand daarvan kan ik eenvoudig laten zien waar ik als D66’er achter sta en in geloof.

Vertrouw op de eigen kracht van mensen
Ieders leven kent hoogte- en dieptepunten en de enige die kan besluiten daar wat aan te veranderen ben je zelf. Daarbij kun je uiteraard hulp krijgen, maar de uiteindelijke stap om je leven weer in eigen hand te nemen en daar invulling aan te geven ben je zelf. Ik heb dat aan den lijve ondervonden, nadat ik op de basisschool met pesten te maken heb gehad: de enige die mij weer uit het slob kon trekken was ikzelf. Vanaf dat moment ben ik in het leven gaan staan met als uitgangspunt dat ik ga over hoe mijn leven eruit ziet. Ik kies voor de studie die mijn aanspreekt, de hobby’s die ik leuk vind, de vrienden die mij inspireren, de religie waar ik mij goed bij voel en de politieke partij die mijn visie op de maatschappij deelt.

In een breder maatschappelijk kader betekent dit dat ik vind dat ieder mens in principe zijn eigen leven moet leiden: geef ieder de vrijheid om zijn/haar leven in te richten zoals hij of zij dat wil, tenzij daardoor de vrijheid van een ander geschaad wordt (‘Harm principle’ van J.S. Mill). De overheid moet alleen helpen bij het waarborgen van de mogelijkheden om dat eigen leven in te richten.

Denk en handel internationaal
Ik ben geen lid van Amnesty en geef geen geld voor het Wereld Voedselprogramma of Natuurmonumenten. Ik spaar ook geen zilverfolie voor de arme kindertjes. Ik geloof namelijk niet in dit soort hulp. Ik ben er van overtuigd dat dergelijke initiatieven niet helpen om structureel de positie van arme groepen in de wereld te verbeteren. Wanneer ik lees op de website van kennissen die door Afrika hebben getrokken (www.gewoongaan.nl) dat kinderen in Senegal hebben ‘geleerd’ om geld, snoep of spullen te vragen aan toeristen, omdat die het toch wel geven aan de ‘arme kinderen’, denk ik: op zo’n manier zorg je ervoor dat mensen in een afhankelijke positie belanden.

Je moet juist op internationaal niveau zorgen voor een eerlijke positie van mensen. Het is zeer pijnlijk om tegen Zeeuwse suikerboeren te moeten zeggen dat ze hun werk zullen verliezen, maar je geeft er zoveel suikerboeren in de derde wereld werk mee, dat een dergelijk offer in mijn ogen gebracht zou moeten worden.

Beloon prestatie en deel de welvaart
Inkomenspolitiek is altijd een lastig onderwerp en ik ben er zelf ook nog niet helemaal uit wat ik hier van vind. Hoe beloon je prestatie? Wat is een prestatie? Hoe (her)verdeel je welvaart? Uitgangspunt moet hier in mijn ogen vooral zijn dat de eigen inzet van mensen, eigen initiatief beloond wordt. Zo moeten mensen die vanuit een uitkering naar werk gaan er niet op achteruit gaan doordat allerlei regelingen direct vervallen.

Als ik zie hoe in de Nijmeegse gemeenteraad op dit punt wordt geopereerd, begint het al snel te jeuken. Een paar jaar geleden bijvoorbeeld heeft de gemeente gratis koelkasten uitgedeeld aan minima (bericht hierover op NU.nl). Op zich een vriendelijk gebaar van het stadsbestuur en het wekt de suggestie dat de gemeente mensen helpt. Toch is het, mijns inziens, verstandiger mensen geen ‘cadeautjes’ als deze te geven, maar dat geld te investeren in het weer aan het werk helpen van deze mensen of in het structureel verhogen van uitkeringen. Niet alleen wordt er dan gezorgd voor een structurele verbetering van het inkomen, maar ook kunnen zij dan zelf een koelkast of wasmachine kopen, wat een veel beter gevoel geeft, dan dat je dat soort dingen moet krijgen.

Streef naar een duurzame en harmonieuze samenleving
Hoewel ik geen lid ben van het Wereld Natuur Fonds of Greenpeace, ben ik absoluut voorstander van een goede bescherming van de natuur. Wat dat betreft zou GroenLinks voor mij ook best een aantrekkelijke nummer twee kunnen zijn, als men daar maar praktisch en realistisch was.

Als het over milieu gaat heb je mensen die ieder minuscuul beetje hulp eisen van iedereen en aan de andere kant heb je mensen die zich nergens zorgen over maken. Ik neem daar een middenpositie in: ik ben niet bang voor een totale catastrofe (zie daarvoor een eerdere column van mijn hand), maar we moeten ons er wel van bewust zijn dat we de natuurlijke hulpstoffen wel in een erg hoog tempo verbruiken. Ik ‘denk en handel internationaal’, ook op dit vlak. We moeten energiebesparing stimuleren, zorgen dat we minder nutteloos energie gebruiken (bijvoorbeeld geen auto’s onnodig in de file laten staan, omdat er geen A73 bij Nijmegen ligt) en op internationaal niveau afspraken maken om duurzaam energie op te wekken (bijvoorbeeld met een zonne-energiecentrale in de woestijn van Noord-Afrika).

Koester de grondrechten en gedeelde waarden
Niet ieder mens denkt hetzelfde en heeft dezelfde normen en waarden. Dat is niet erg. We moeten dan ook de ruimte geven aan iedereen om zichzelf te zijn, eigen keuzes te maken, maar wel met respect voor elkaar. Zo hort niemand, ik kan daar over meepraten, op zijn geloofsovertuiging te worden bekritiseerd. Laat ieder geloven wat hij of zij wil, zolang een ander daarmee niet wordt geschaad (opnieuw Mill). Ook zaken als abortus en euthenasie moeten vrij zijn: het is een recht en geen plicht. Ik wil niet opleggen aan een ander wat hij of zij moet vinden, laat een ander dat dan bij mij ook niet doen. Respect voor elkaars keuzes en meningen, ook al begrijpen we die niet, daar gaat het om.

Met dank aan mijn commentatoren voor alle inhoudelijke en formele kritiek.

Waarom “Friends” de beste comedy ooit is

Ik maakte in 2000 voor het eerst kennis met de televisiecomedy Friends. We waren op reis naar Rome met 4-gymnasium van De Grundel. We reisden met de bus en na ongeveer twintig uur reizen waren we in Zwitserland, bijna in Lüzern waar we zouden pauzeren. Evelien had een videoband (ja, die had je toen nog) van Friends meegenomen en tegen een uur of half elf, vlak voor of na, dat staat me niet meer helemaal bij, The silence of the Lambs, zag ik mijn allereerste aflevering van Friends. Ik was echter nog niet direct verkocht, mede omdat ik doodmoe was en maar half-en-half heb zitten kijken.
Toch had iets in die serie mij geraakt en weer terug in Nederland ben ik zo af en toe toch eens Friends gaan kijken en al snel was ik wél verkocht. Ik kocht uiteindelijk zelf drie videobanden in de laatste twee jaar van de middelbare school en keek regelmatig oude en nieuwe afleveringen op tv en volgde complete seizoenen. En hoewel ik vroeger vrij veel tv keek en ik ook nu nog redelijk op de hoogte ben van wat de televisie biedt op het gebied van comedy, blijft Friends toch het beste dat de Amerikaanse sitcomindustrie ooit heeft voortgebracht.

Ten eerste is Friends een geweldige comedy, omdat er humor op meerdere niveaus en van meerdere typen in zit. Het beste voorbeeld om de meerdere niveaus te illustreren zijn de opmerkingen die Phoebe door de serie heen maakt. Deze kunnen humoristisch zijn omdat ze niet binnen de context van het gesprek passen (“ik snap totaal niet waar ze het over heeft”), maar voor een kijker met een wat bredere kennis zijn deze vaak humoristisch, omdat ze verwijzen naar zaken als kunstgeschiedenis, literatuur of wetenschap.
Voorbeelden van de verschillende typen humor zijn het gooien met water in de aflevering “The One After the Superbowl, Part Two”, het sarcasme van Chandlers grappen, omkeringen zoals een homo die uit de kast moet komen als hetero in de  aflevering “The One With Phoebe’s Husband” en de intellectuele humor van Phoebe.

Naast de humor heeft de serie echter ook een tweede laag, de laag waarop andere emoties een rol gaan spelen. Het verhaal van een aflevering, seizoen of de serie is geen kader om leuk in te kunnen zijn, het maakt deel uit van de serie. In veel andere comedy’s zie je dat de situatie in feite nooit verandert. In verhaalanalytische termen uitgedrukt: de personages in veel comedy’s zijn typetjes. De personages in Friends ontwikkelen zich echter en worden daarmee karakters. Dat geeft de serie veel meer diepgang.

Een ander groot verschil tussen Friends en veel andere comedy’s is de situatie. Dozijnen comedy’s uit de VS (maar ook uit Nederland) hebben een gezin als uitgangspunt. Full House, The Cosby Show, Oppassen, Kinderen geen bezwaar, Everybody loves Raymond, Family Matters, Growing Pains, Fresh prince of Bell Air, All in the family, Family Ties, The Nanny, Roseanne en zo kan ik nog wel even doorgaan.
Uiteraard zijn er ook veel overeenkomsten aan te wijzen tussen Friends en andere Amerikaanse sitcoms. Friends is niet helemáál uniek. Waar ik zojuist sitcoms opsomde over gezinnen, zo kan ik dat ook doen met sitcoms over vriendengroepen, maar het lijstje is toch korter. En wat onderscheidt Friends dan van deze shows? Met Friends hebben de schrijvers wel een hechte groep mensen weten te scheppen, een groep waar jij je deel van voelt, bijna een gezin, die echter wel de mogelijkheid laat om situaties te creëren die een echt gezin onmogelijk zijn.

Verder is Friends, ondanks dat het een Amerikaanse comedyserie is, niet braaf of preuts. Grappen over seksualiteit, humor die af en toe ook tegen iemand is gericht of (extreem gezegd) ten koste gaat van iets of iemand komen regelmatig voor. Grondtoon van veel van die series is dat iedereen het goed met elkaar kan vinden, er zit een zekere moraal in het verhaal en die ontbreekt (gelukkig!) in Friends.

De kwaliteit van Friends als serie wordt ook ondersteund doordat vele grote acteurs hun opwachting maakten in de serie. Bruce Willis, Robin Williams, Danny DeVito, Chris Isaac, Julia Roberts* enzovoorts. Dit zijn er meer geweest dan in welke sitcom ook en zoiets kan alleen wanneer een serie kwaliteit heeft. Een acteur van naam speelt uiteraard geen gastrol in een derderangs serie.

Friends is uniek in de sitcomgeschiedenis. In het gelukkige bezit van de DVD-box met alle seizoenen, heb ik de serie inmiddels vijf keer gezien en dat zou eigenlijk iedereen moeten doen!
*Zie voor een volledige lijst: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_gastrollen_in_Friends

Het onderwijs in Nederland: een toekomstvisie

Op Plein66 heb ik al vele malen mijn licht laten schijnen over het Nederlandse onderwijslandschap en als ervaringsdeskundige kan ik zeggen dat het veel beter kan. De overheid doet op dit moment ontzettend veel aan onderzoek, verandering en kwaliteitsverhoging in het onderwijs. Toch denk ik dat het juist zonder die overheid op school een stuk beter zou gaan. De overheid heeft wat mij betreft slechts drie taken als het gaat om het onderwijs:

  1. Zorg dragen voor een goede architectuur
  2. Heldere tussenstations en einddoelen stellen
  3. Controleren en handhaven van de vastgestelde doelen en afspraken

In het navolgende betoog zal ik eerst deze drie zaken verder toelichten, waarna ik zal aangeven welke taken de overheid op dit moment uitvoert op onderwijsgebied die in mijn ogen de taak van de overheid absoluut niet zijn, om te besluiten met de te verwachten positieve effecten van de focus op de drie taken.

De drie taken van de overheid
De eerste taak die de overheid heeft is het ontwerpen van een goede architectuur voor het Nederlandse onderwijs: een architectuur die er voor zorgt dat iedereen de kans krijgt zich ten volle te ontplooien, maar die tegelijkertijd overzichtelijk en helder blijft. In zijn toespraak op het najaarscongres van D66 te Nijmegen in november 2007 maakte Alexander Rinnooy Kan (voorzitter Tijdelijke Commissie Leraren) duidelijk dat er bij de hervormingen in het onderwijs van de laatste decennia nogal wat van de routes die extra kansen bieden voor laatbloeiers zijn verdwenen; drempels zijn hoger geworden, kansen kleiner.

Waar de overheid zich de komende jaren voor moet inzetten is het ontwerpen van een goede nieuwe onderwijsarchitectuur. Daarbij moet niet worden uitgegaan van de huidige situatie, maar op basis van wetenschappelijk onderzoek een zo optimaal mogelijke architectuur worden bedacht, zonder dat er daarna nog mensen op het ministerie of op het Binnenhof overheen gaan. Een aantal ideeën voor een dergelijke architectuur:

  • de middenschool moet terug in de discussie; leerlingen moeten langer de kans krijgen in een heterogene omgeving onderwijs te krijgen
  • daarnaast moet ook de mogelijkheid bestaan voor mensen die behoefte hebben aan een homogene omgeving om na de basisschool direct een onderwijsniveau te kiezen
  • voor leerlingen die graag met hun handen willen werken moet het mogelijk zijn om al vroeg in het onderwijsproces werken, praktische vaardigheden en theoretische kennis te combineren

Ten tweede moet de overheid voor deze nieuwe architectuur duidelijke eindtermen en tussentijdse doelen opstellen. Daarbij moet aan het einde, bij de vervolgstudie en arbeidsmarkt, worden begonnen. Achteruit werkend worden eindtermen opgesteld voor het middelbaar onderwijs, de eventuele middenschool of het einde van het eerste deel van het middelbaar onderwijs en ook het basisonderwijs (waar dat nu nog ontbreekt!). Het advies van de commissie Meijerink dat onlangs is verschenen ondersteunt deze stelling: scholen hebben op dit moment te veel vrijheid voor het invullen van hun curriculum.

In het basisonderwijs zie je dat de CITO-toets op dit moment gaat bepalen wat de einddoelen zijn voor basisschooldocenten. Maar dat is de wereld op zijn kop! Je moet eerst helder hebben wat je stappen en doelen zijn met je onderwijs; pas daarna ontwerp je een toetst die controleert en selecteert: eerst weten in welke stappen leerlingen hun vaardigheden en hoeveelheid kennis kunnen vermeerderen en op een aantal vaste momenten een moment om te controleren of  en in hoeverre daaraan voldaan is.

Dat brengt mij bij het derde punt: controleren en handhaven van de vastgestelde doelen en afspraken. In het middelbaar onderwijs worden de eindexamenresultaten op dit moment voor 50% bepaald door het centraal schriftelijk eindexamen (CSE) en voor 50% door de schoolexamens (de vroegere schoolonderzoeken). Zoals we begin januari in Elsevier hebben kunnen lezen, zijn er scholen die veel hogere cijfers geven bij de schoolexamens om de lage CSE-cijfers te compenseren. Het systeem waarbij een school beoordelaar én belanghebbende is (slechte slagingspercentages zijn geen reclame voor nieuwe aanwas van leerlingen. Middels de schoolexamens is dit percentage op peil te houden), werkt dergelijke problemen in de hand. Daarom moet er door een onafhankelijke instantie aan de finish gecontroleerd worden of voldaan is aan de gestelde doelen.

Het grote voordeel hiervan is dat de overheid dan ook veel minder tijd en energie kwijt is met controles op scholen aangaande de schoolonderzoeken. De overheid bewaakt het niveau middels het eindexamen – zowel aan het einde van de basisschool als aan het einde van de middelbare school – en scholen krijgen veel meer vrijheid om de route naar het einddoel te bepalen.

Wat moet de overheid vooral niet (meer) doen
Met de invoering van de Tweede Fase en het Studiehuis is er iets wonderlijks gebeurd in de Nederlandse onderwijsgeschiedenis. Voor het eerst is de overheid het klaslokaal binnengekomen en is er naast een architectuur voor het onderwijs ook een duidelijke voorkeur uitgesproken voor een bepaalde didactiek. En daarmee is een, in mijn ogen, belangrijke grens tussen ministerie en school overschreden. De overheid hoort niet thuis in het klaslokaal, de overheid hoort niet de didactiek voor te schrijven.

Zoals in een ziekhuis het ministerie van VWS niet bepaalt hoe een operatie moet verlopen; zoals het ministerie van LNV niet voorschrijft hoe een boer zijn koeien moet voeren; zoals het ministerie van OC&W ook niet voorschrijft hoe je hobo moet spelen in een van de nationale orkesten, zo moet ook niet vanuit Den Haag worden voorgeschreven hoe een docent les moet geven. Docenten zijn de professionals die didactische keuzes moeten maken, waarvan zij de resultaten vervolgens door de inspectie moeten laten bestuderen. Het eindstation is het doel, de weg daar naar toe is aan de docent en de school.

Daarnaast was aan het ‘Studiehuis’ de norm van 1040 klokuren in de onderbouw en 1000 uur lestijd in de bovenbouw gekoppeld. Omdat vele scholen deze (niet verplichte) onderwijsvernieuwing niet hebben ingevoerd of zelfs al weer hebben afgeschaft, is de aandacht van staatssecretaris Van Bijsterveld voor deze norm onterecht: het is onmogelijk om met een traditioneel lesrooster 1040 zinnige, kwalitatief hoogstaande uren te geven met de huidige financiering.
Het feit dat van de zestien scholen die over het schooljaar 2006/2007 een boete kregen voor een te klein aantal lesuren meer dan 90% voldoende of zelfs excellent scoort volgens de onderwijsinspectie, geeft bovendien al aan dat er geen één-op-één relatie is tussen het aantal lesuren en de kwaliteit van het onderwijs. De inhoud van die uren is een veel belangrijkere factor.
Ten slotte is dit aantal uren niet iets waar scholieren (getuige de actie van het LAKS), scholen (getuige de ruim 100 scholen die zich binnen een week bij het LAKS aansloten) en docenten (getuige de oproep van de AOB van 24 januari) om hebben gevraagd: het is een lobby van de ouders geweest die door dit minimale aantal lesuren verzekerd waren van tussen de 28 en 30 klokuren kinderopvang. Maar een school is er niet om kinderen op te vangen, maar op te leiden! Als de focus weer bij kwaliteit van de opleiding komt te liggen (voldoen scholen aan de normen en stijgen zij daar zelfs bovenuit) kan een school daar ook op afgerekend worden. De verantwoordelijkheid voor het combineren van kinderen, werk en een huishouden komt dan weer te liggen waar deze hoort: bij de ouders.

Tot slot  moet de overheid niet steeds meer taken bij het onderwijs neerleggen. Niet alleen is in het coalitieakkoord afgesproken dat er een verplichte maatschappelijke stage moet komen voor alle middelbare scholieren, ook in de probleemwijken spelen scholen een rol in het oplossen van de problemen evenals bij het voorkomen van jeugdcriminaliteit. Deze taken belasten een school dusdanig dat de kerntaak (het overbrengen van kennis en vaardigheden) in het gedrang komt.

Daarnaast subsidieert de overheid vele maatschappelijke organisaties die scholen bestoken met lespakketten. Scholen zijn voor deze organisaties een middel om hun maatschappelijke onderwerp onder de aandacht te brengen. Het merendeel van deze lespakketten is echter niet inzetbaar op scholen. Er moet daarvoor of meer lestijd ingeroosterd worden of er kan minder aandacht worden besteed aan de basisstof. Op dit moment gaat er veel overheidsgeld verloren, omdat subsidiegevers niet controleren of een lespakket ook daadwerkelijk gebruikt wordt. Het mes snijdt aan twee kanten wanneer er bezuidigd zou worden op subsidies voor lespakketten: scholen krijgen meer tijd voor de basisstof en er gaat minder overheidsgeld verloren aan ongebruikte lespakketten.

Wat valt er te verwachten?
Als de overheid zich zou terugtrekken op haar drie kerntaken, wat zou dat dan voor gevolgen hebben voor het onderwijs in Nederland? Ik zie in ieder geval vier belangrijke winstpunten.

Ten eerste zal dit een hoop rust brengen in onderwijsland. De zekerheid van een architectuur in het onderwijs die voor meerdere jaren en decennia vaststaat in combinatie met de duidelijke taakstelling en afstand tussen het ministerie en de scholen zal de meeste scholen de rust geven zich weer te concentreren op haar kerntaak: het overbrengen van kennis en vaardigheden. Niet weten wat de overheid straks weer voor je school in petto zal hebben, is een van de grootste onrustveroorzakers in het onderwijs.

Wanneer er concrete einddoelen vast zijn gelegd, weten scholen waar zij aan toe zijn wat betreft hun taak. Er kunnen niet weer allerlei taken bij worden bedacht en op het ministerie kan ook vooral worden ingezet op het bewaken van de kwaliteit. Het toeschuiven van taken en invloed op de manier van werken is niet langer mogelijk. Op die manier weten alle partijen waar zij aan toe zijn, wat de samenwerking tussen de partijen alleen maar kan verbeteren.

Een derde positief gevolg is dat het de bureaucratie kan verminderen. Zaken waar nu administratie, controle en verantwoording een rol spelen, vallen volledig onder de verantwoordelijkheid van scholen. Enkel de kwaliteit en resultaten van de school worden beoordeeld en enkel daarvan moet administratie worden bijgehouden. Dit levert niet alleen een lagere werkdruk, lagere administratieve druk, maar ook een financieel voordeel op.

Een laatste en maatschappelijk gezien belangrijkste gevolg van de aandacht voor de drie kerntaken van de overheid op onderwijsgebied is dat duidelijk vastligt welk niveau iemand met een bepaald diploma heeft, wat hij of zij kan en weet en dat levert uiteindelijk ook een hogere kwaliteit op. Mensen  weten wat de eisen zijn voor een bepaald niveau en wanneer daar strikt aan wordt vastgehouden, kan het niet meer zo zijn dat leerlingen van de ene school met een havo-diploma een ander niveau hebben dan leerlingen van een andere school. Het schept duidelijkheid voor zowel vervolgopleidingen als de scholen als de arbeidsmarkt.

Op dit moment is de discussie over het onderwijs ‘hot’ en staan de verschillende partijen (scholen, leerlingen, ouders, ministerie,  inspectie) soms lijnrecht tegenover elkaar. Door duidelijke taken en grenzen af te spreken tussen deze partijen kan volgens mij veel rust worden gecreëerd in het onderwijsveld. Daarvoor moet de overheid zich echter wel uit de klaslokalen terugtrekken en zich als architect en inspecteur gaan opstellen. Pas dan kan het onderwijs weer uit leerlingen halen wat erin zit!

Reageren kan via Plein66!

Het probleem van de klimaatverandering (of problemen met verandering?)

Sinds An inconvenaint truth is het klimaat niet meer weg te branden uit ons dagelijks leven. Klimaatneutraal vliegen, een klimaathypotheek en uiteraard groene stroom beheersen de reclameblokken, de klimaattop in Bali is hot news en er wordt door diverse mensen op allerhande manieren aandacht gevraagd voor het smelten van de polen. Maar heeft deze aandacht voor het milieu niet erg veel weg van een hype, van massahysterie van iets overtrokkens?
Laat ik eerst vaststellen wat ik bedoel met ‘klimaat’. Van Dale omschrijft ‘klimaat’ als volgt: gemiddelde of samengevatte natuurlijke gesteldheid van de lucht en het weer in een landstreek. Maar hoe wordt dit klimaat bepaald. Wikipedia (zowel de Engelse als de Nederlandse variant) leert ons dat klimatologen de gemiddelde weersomstandigheden over een periode van 30 jaar nemen als maatstaf voor ‘het klimaat’.
Stel ik opnieuw de vraag: wat is het probleem? Is dat het klimaat? Of is dat de verandering? Ik ben namelijk van mening dat het klimaatprobleem een erg menselijk probleem is en dat wij ons vermogen om ons aan te passen aan verandering aan het verliezen zijn.
De afspraken die wij hebben gemaakt over het klimaat zijn slechts afspraken. Er is geen onafhankelijke instantie die kan bevestigen dat de defenitie die wij van het klimaat hebben ontwikkeld de juiste is. Noch is het mogelijk vast te stellen op welke wijze het klimaat zich gedurende duizenden jaren heeft ontwikkeld, omdat daarvoor onvoldoende data beschikbaar is. De verandering in het klimaat die wij nu zien, kan heel goed een gevolg zien van een onjuiste definitie om de ‘gemiddelde of samenvattende natuurlijke gesteldheid’ van onze aarde te beschrijven. Daarbij komt dat wij de geconstateerde verandering als een probleem zien. Maar is dat wel een probleem voor de aarde? Of is juist stilstand een probleem? De aarde is een dynamisch geheel waarin honderdduizenden factoren bepalen hoe zij zich gedraagt en wat haar gesteldheid is. Gedurende miljoenen jaren is onze planeet heel goed in staat geweest zichzelf in evenwicht te houden, zonder ingrijpen van de mens. En veranderingen, vele malen ingrijpender dan wij nu zien, hebben er niet voor kunnen zorgen dat het leven op aarde is uitgeroeid. Wij mensen zijn echter al eeuwen bezig om de toestand van onze omgeving zoveel mogelijk hetzelfde te houden: het meanderen van rivieren wordt door middel van dijken en andere watermanagementvoorzieningen voorkomen, door het opspuiten van duinen en stranden worden veranderingen in de kustlijn van Nederland voorkomen, het bouwen van huizen op plaatsen waar een bepaalde kever in Nederland voorkomt wordt gestaakt enzovoort.

Als onze planeet al heeft aangetoond dat het binnen de dynamiek van constante veranderingen continu een evenwicht kan waarborgen, is het probleem dan niet vooral dat wij mensen niet kunnen omgaan met verandering in het algemeen en ook niet met verandering in zoiets menselijks als ‘het klimaat’?

Ik denk dat het belangrijk is zorgvuldig om te gaan met natuurlijke bronnen en onze natuurlijke omgeving. Niet omdat ik denk dat wij met de mensheid de aarde uit haar evenwicht kunnen duwen (zij zal een nieuw evenwicht instellen, misschien zelfs een evenwicht waar wij niet meer in passen), maar omdat wij het tegenover toekomstige generaties niet kunnen maken onze omgeving ‘kaal te vreten’.
Het belangrijkste is dat we niet proberen de veranderingen die we merken terug te draaien, -daar hebben wij als mens de kracht niet voor- maar dat we leren omgaan met het nieuwe evenwicht!

Reageren kan via Plein66