Topicc – 15 maart 2011

Ode aan 5HB

Elke week kijk ik weer uit naar (of op tegen) de dinsdag. Niet dat mijn rooster er zo zwaar uit ziet: 1e uur vrij, 2 lessen, 1 studieles, 2 k-uren, 1 vervangingsles en een vergadering. Makkelijk dagje toch… Nou nee. De twee lessen die ik moet geven zijn allebei aan 5HB: het 2e en het 4euur. Als je die klas binnenkomt is het echter alsof je een andere wereld instapt en je komt er dodelijk vermoeid weer uit.

Neem nu deze dinsdag. Na een beetje uitslapen (zeven uur in plaats van half zeven, maar toch), een snel ontbijt en een sprintje naar de trein van 8:14 van ‘s-Hertogenbosch naar Nijmegen kom ik om 9 uur op school aan. Een kopje thee, praatje met mijn collega’s en nog 20 minuten opladen, want om 9:20 uur gaat het beginnen. De dinsdag!

Als om 9:20 5HB binnen komt vallen in lokaal H03 (stoelen en tafels schuiven alle kanten op, papiermand ligt achter in het lokaal en diverse mensen schreeuwen elkaar in de oren alsof ik een doofstommeninstituut ben binnengelopen), vraag ik me direct af: “Deze mensen waren toch zo’n 16 tot 18 jaar oud?” Gelukkig houden vandaag diverse leerlingen een boekpresentatie: daar zullen ze wel naar luisteren. Voor elkaar hebben zulke kinders toch meer respect dan voor de gemiddelde docent. Toch weten ze niet de concentratie op te brengen om 5 minuten te luisteren naar andermans aanprijzing van een boek. Alleen wanneer iemand een emotionele passage voorleest, zoals de sterfscène in Komt een vrouw bij de dokter is het even helemaal stil en hangen ze aan de lippen van hun klasgenoot. “Er zit toch gevoel in ze, de schatten” gaat het door mij heen.

Wanneer iemand anders echter een fragment voorleest waar de naam “Merel” in voorbij komt, moeten vijf jongens alsof ze bij NEC op de tribune zitten “MEREL! MEREL!” gaan roepen. Waarom weet niemand, maar het gebeurt. Ik kijk ernaar en verbaas me erover dat ik me er al niet meer over verbaas.

Na vier presentaties zit dit deel van de les erop. Nu verder met mijn uitleg over poëzieanalyse. De overgang naar de uitleg over het metrum kon niet groter zijn: twee jongens pakken elkaars etui en tas af en roepen om het hardst om hun gelijk, vier leerlingen roepen in mijn richting dat ze hun boeken kwijt zijn, Bob snapt er helemaal niets van en Charlotte moest nog even een sms verzenden. Het lijkt wel een kleuterklas, vooral wanneer ik de ruzie over het etui mag beslechten. Ik was toch ingehuurd om mijn vakkennis van de Nederlandse taal en literatuur, niet vanwege mijn kwaliteiten als kleuterleidster?

Na de twee uren 5HB (ja er zat een uur tussen, maar het lijkt of ik de hele ochtend aan hen heb lesgegeven) is mijn dag pas half voorbij. Ik ga vermoeid een vergadermiddag in en kom om 18:15 uitgeput in huis. Mijn vriendin vraagt hoe mijn dag was. “Het was wel een leuke dag. En eigenlijk is 5HB best een erg leuke klas.”

Reactie op het regeerakkoord

Na het regeerakkoord gelezen te hebben, wil ik in deze column aangeven wat mij goed en slechte punten lijken. Kijkend naar de tekst in zijn geheel, blijf ik een tegenstander van dit kabinet. Het akkoord ademt een kneuterige spruitjeslucht, gecombineerd met een wel erg links sausje voor een rechts kabinet. Echte hervormingen zijn er niet, op veel gebieden een hoop holle frasen en er staan ronduit slechte voorstellen tussen. Er blijft te veel voor mijn generatie op te lossen van de problemen van gisteren en vandaag, er ligt te veel de nadruk op wantrouwen, hard aanpakken, repressieen te weinig op progressie, vertrouwen, preventie en hulp bieden.

Toch valt de tekst me op papier erg mee. De manier waarop erover wordt gesproken (‘Nederland moet weer Nederlandser worden’) en de uitvoering baren mij vele malen meer zorgen. Hopelijk kan de oppositie in de minderheidssituatie die we nu krijgen een vinger in de pap krijgen. Dan nu, per hoofdstuk de hoogte- en dieptepunten.

Bestuur

In dit hoofdstuk veel goede punten: een randstadprovincie, een kleine overheid, afschaffen van deelgemeentes, facturen in 30 dagen betalen, alleen kerntaken uitvoeren en het verbeteren van het stemmen vanuit het buitenland. Toch gebeurt er wat democratisering betreft niet voldoende, het verkleinen van de volksvertegenwoordigingen lijkt mij geen oplossing voor welk probleem dan ook (we hebben verhoudingsgewijs al het kleinste parlement in heel Europa geloof ik). Ook de keuze om de gemeenteraden de waterschappen te laten kiezen gaat niet werken: hier heb je de kans om echt bestuurslagen samen te voegen. Ook de taalwet die het Nederlands en Fries gaat verankeren is symboolpolitiek.

Buitenland

De buitenlandparagraaf begint met een zin waarin drie keer het woord Nederland(se) staat. Ook de rest blijft erg hangen in de sfeer van ‘wat kan het buitenland voor Nederland betekenen’ in plaats van ‘wat kunnen we samen bereiken’. Ook de EU-betaling blijft hangen in gelobby en gedoe, Israël krijgt een prominente plaats (terwijl daar geldt dat beide partijen betrokken moeten zijn in een oplossing), de brede defensie is echt overbodig binnen de EU-samenwerking: ga daar echt samenwerken. Tenslotte bevalt mij het economische belang dat hier van de pagina’s druipt allerminst.

Economie

Hier een paar lichtpuntjes en een paar minder goede voorstellen. De lichtpuntjes: zelfredzaamheid in de ontwikkelingshulp is een goed beginsel (al helpt het afschaffen van handelsbarrières vele malen beter). Ook het onderbrengen van Landbouw onder het ministerie van Economische Zaken lijkt me prima en het mogelijk maken voor ZZP’ers en het MKB om in aanbestedingen mee te doen is een prima voorstel. De mindere punten in dit hoofdstuk zijn de gelijkschakeling van geluk en geld, van economie en welzijn. Welzijn is veel meer dan veel verdienen en hebben. Ook het toekennen van vergunningen wanneer de overheid te laat reageert is prima, maar de uitzondering bij vreemdelingenbeleid lijkt mij raar en wekt ook weinig vertrouwen voor voortvarend handelen op dit terrein. Ook vind ik het erg raar dat dierenwelzijn en natuur zijn ondergebracht in het hoofdstuk economie.

Financiën

Het hoofdstuk financiën is te technisch voor mij om uitspraken over te doen.

Gezondheidszorg

Het zorghoofdstuk is wat positieve en negatieve elementen in evenwicht: een fusieverbod voor zorgverzekeraars en -aanbieders lijkt me prima, het DBC-systeem dat nu al niet goed werkt uitbreiden niet. Het instellen van topziekenhuizen voor bijzondere verrichtingen lijkt mij prima, een eigen bijdrage in de GGZ lijkt me niet goed (waarom geestelijke gezondheidszorg anders behandelen dan fysieke zorg). De bonussen voor apothekers afschaffen en de duidelijkheid wat betreft het rookverbod zijn prima, opmerkingen als een ‘grotere doelmatig’ zijn holle frasen.

Immigratie

Het immigratiehoofdstuk is wel erg groot in vergelijking met de rest. Het is duidelijk wat volgens dit kabinet het grootste probleem is in onze samenleving. Veel holle frasen en onzekerheid over resultaten: illegaal verblijf strafbaar stellen a la, maar wat is de sanctie? En hoe zorg je ervoor dat bij gezinshereniging een goede integratie ‘verzekerd’ is? Veel van wat VVD en CDA (en PVV) willen vereist aanpassing van Europese verdragen. Hoe realiseerbaar is dat? HOe bewijst een werkgever dat hij eerst binnen Nederland en EU werknemers heeft gezocht voor hij daarbuiten gaat zoeken? Waarom worden Roemenen en Bulgaren gediscrimineerd bij de aanpassing van toelating werknemers? Wat gaat de regering doen met mensen die Nederlander willen worden maar een andere nationaliteit niet kúnnen afleggen (zoals Marokkanen)? Die kunnen dus geen Nederlander worden? Kortom: er komt een muur om Nederland, maar of de omringende EU-landen en wettelijke mogelijkheden daarvoor de stenen kunnen leveren blijft onzeker.

Nou vooruit, er staan drie punten in dit hoofdstuk die ik kan delen: buitenlandse diploma’s moeten sneller erkend en omgezet worden, positieve discriminatie wordt niet meer toegepast en het exporteren van sociale voorzieningen wordt beperkt.

Infrastructuur

De investeringen die hier gedaan worden klinken prima: 500 miljoen voor wegen en spoor (maar hoeveel voor elk?) en ook de investeringen in de binnenvaart zijn prima. Ook de verbeterde toegang voor invaliden in het openbaar vervoer en het mogelijk maken van aangifte door de werkgever in plaats van de werknemer in het OV zijn  prima beslissingen.  Toch zijn het niet invoeren van kilometerheffing en het opnieuw bediscussiëren van de Hedwigepolder slechte keuzes en discussies van gisteren. Allebei doen!

Onderwijs

Het voor mij belangrijkste hoofdstuk is erg mager, hoewel een aantal zaken die binnen D66 ook bediscussieerd zijn wel voorkomen in het regeerakkoord. Zo is het beoordelen van scholen naar toegevoegde waarde een prima manier om de kwaliteit beter te beoordelen, is het vaststellen van kerntaken voor het basisonderwijs een goed punt, zolang er daarnaast maar niet allerlei proefballonnetjes worden opgelaten. Een uniform leerlingvolgsysteem is wel erg top-down, hoewel het ook voordelen kan hebben. En wat docenten betreft ook een aantal voorstlelen die binnen de D66-werkgroepen de laatste jaren ook voorbij zijn gekomen: docent wordt een registerberoep en het  invoeren prestatiebeloning. Allemaal prima. Maar aan de andere kant wordt er gesproken over ‘dwang en drang’ bij taalachterstanden, roosters zonder tussenuren (hoe willen ze dat realiseren en controleren?) een sociaal leenstelsel alleen voor de masterfase en ontbreekt welk beleid dan ook waar het de ov-kaart voor het MBO en studenten onder de 18 betreft.

Ouderenzorg

Ten eerste: waarom ouderenzorg apart vermelden en niet onder het kopje zorg? Daarnaast klinkt ‘de menselijke maat’ wel erg Jan Marijnissen. Het grootste probleem in dit hoofdstuk is de grote hoeveelheid nieuwe regels, toetsing en sancties die top-down op het werkveld worden losgelaten. Dit staat haaks op alle verdere deregulering waarover het akkoord spreekt.

Veiligheid

Ook hier weer veel goeds en veel onzin samen in één hoofdstuk. Goede ideeën zijn mijns inziens het adolescentenstrafrecht, aangifte door de werkgever (zoals hierboven al benoemd) en het doorberekenen van politiekosten bij evenementen. Toch ademt dit hoofdstuk een Big Brotherachtige sfeer: fouilleren, camera’s, nummerplaatherkenning. Daarnaast wordt de ruimte voor mogelijke eigenrichting groter, hulporganisaties als GGZ en TBS versobert en wordt drugs alleen aan de voordeur strikt gereguleerd, maar blijft de achterdeur schimmig.

De minimumstraffen wil ik apart benoemen. Ik ben hier zeer op tegen, maar de manier waarop het voorstel is verwoord stemt mij al wat geruster: alleen minimumstraffen bij een herhaling van het feit binnen 10 jaar na de eerste veroordeling.

Werk en sociale zekerheid

Twee punten kan ik van harte steunen: ambtenaren krijgen eenzelfde ww-regeling als alle andere werknemers (vindt D66 ook al jaren) en ik ben blij met het samenvoegen van allerlei regelingen zoals de WWB, WSW en Wajong (al zullen de gevolgen hiervan sterk gaan meewegen in mijn uiteindelijke oordeel. Slechte ideeën in dit hoofdstuk: bevriezen van de ambtenarensalarissen, maar dan de zorg uitzonderen. Als je dit dan toch wil, waarom dan niet ook de docenten? Of de politieagenten? Dat zijn toch ook ‘hardwerkende Nederlanders’. Ook wordt er weinig aan flexibilisering gedaan en blijft vaag wat wordt bedoeld met ‘vrijwillig doorwerken na de AOW-leeftijd blijft aantrekkelijk’.

Wonen

Stilstand, nietsdoen en de huiseigenaren beschermen: de hypotheekrente blijft bestaan jammergenoeg (al maak ik er zelf ook gebruik van) en er wordt alleen in de huursector ingegrepen. Op zich prima dat scheefwonen wordt aangepakt, maar er wordt hier maar half werk geleverd. Ook de koopsector verdient nieuw beleid.

Al met al ademt het akkoord kneuterige spruitjeslucht, gecombineerd met een wel erg links sausje voor een rechts kabinet. Echte hervormingen zijn er niet, op veel gebieden een hoop holle frasen en er staan ronduit slechte voorstellen tussen. Toch valt de tekst me op papier erg mee. De manier waarop erover wordt gesproken (‘Nederland moet weer Nederlandser worden’) en de uitvoering baren mij vele malen meer zorgen. Hopelijk kan de oppositie in de minderheidssituatie die we nu krijgen een vinger in de pap krijgen.

De Bijbel

Is het mogelijk een recensie te schrijven over de Bijbel? Ik heb deze zomer* de Bijbel maar eens uit de kast gepakt, omdat mijn bijbelkennis soms toch wel wat te wensen overlaat bij het lezen van andere literatuur. Bovendien heb ik sommige delen van de Bijbel nog nooit gelezen: het Hooglied en diverse brieven van apostelen zijn mij nog volledig onbekend evenals grote delen van het oude testament. Een katholieke opvoeding brengt, in tegenstelling tot een protestante, weinig bijbelstudie met zich mee.

Zoals met elk boek dat ik lees, schrijf ik daar graag iets over op mijn website. De Bijbel stelde me echter voor een dilemma: kan ik dit boek behandelen als een literair object, of heeft het toch een andere status?

Ik vind in elk geval niet dat ik de Bijbel als elk ander boek kan behandelen. Een beoordeling met sterren is ook onmogelijk om te bepalen: het is per slot van rekening een samenstelsel van boeken, geschreven over een periode van honderden, misschien wel duizenden jaren. Daarnaast kun je een boek dat zo’n belangrijk onderdeel van diverse wereldbeschouwingen, religieuze twisten en huidige maatschappelijke ontwikkelingen uitmaakt niet vangen in een korte beoordeling van twee of drie alinea’s. Ik moet wat dit betreft grondiger te werk gaan.

Toch wil ik graag wat schrijven over dit boek. Een aantal jaar geleden heb ik de Koran gelezen en ik vind het jammer dat ik destijds nog geen website had om mijn leeservaringen vast te leggen. Ik herinner me dat ik het boek moeilijk door te komen vond, vooral vanwege alle herhalingen. Wellicht lees ik de Koran nogmaals (ik heb de editie die Kader Abdollah ervan maakte in de kast staan) en beschrijf ik mijn ervaringen met dat boek binnenkort. Nu wil ik in elk geval mijn observaties, overdenkingen en toch ook ‘recensistische’ blik over de Bijbel laten gaan. Eens in de zoveel tijd zal dit item wel weer voorbij komen: in één keer alles lezen vraagt toch wel erg veel tijd.

Genesis
Het boek Genesis heeft mij vooral inzicht opgeleverd. Ik kende de meeste verhalen hieruit al uit mijn kinderbijbel van vroeger (Bijbelse verhalen voor jonge kinderen, gekregen bij mijn eerste communie), maar de samenhang ertussen kende ik nog niet. Zo heb ik me altijd afgevraagd hoe de joden in Egypte terecht waren gekomen. Het boek leest als een cultuurhistorisch boek: ik zie zo voor me hoe deze verhalen bij kampvuren door bedoeïenen eeuwenlang zijn doorverteld en ze geven een groot inzicht in de manier waarop samenlevingen die op stamvorming zijn gebaseerd werken. Het scheppingsverhaal en de ellenlange lijsten met familieopvolgingen vond ik minder interessant en de vele herhalingen, ik vermoed ontstaan in de orale traditie,  maken de verhalen soms langer dan nodig.

Exodus
Ook Exodus was zeer leerzaam, maar was in opbouw behoorlijk saai: de grote lijst wetten past prima in het type tekst (ontstaansteksten van een volk), maar maakt het lezen van de tekst nogal saai. Ook de herhaling maakt het lezen saai, al wordt wel duidelijk welke wetten van groot belang worden geacht, zoals de sabbatsrust. Het uittochtverhaal zelf leest als spannend volksverhaal en na diverse documentaires op Discovery Channel en National Geographic hierover is het leuk om de originele tekst (zij het in vertaling, mijn Hebreeuws is niet meer wat het geweest is) te lezen. Het meest opvallend vond ik de menslijkheid van God. Zo krijgt God ‘spijt’ van besluiten die hij heeft genomen. Hoe past dit bij de gedachte dat God een groot plan heeft? Je gaat je bij dit soort fragmenten toch afvragen of God de mens naar zijn evenbeeld heeft geschapen of dat het omgekeerde eerder het geval is.

Leviticus, Numeri en Deuteronomium
De boeken Numeri, Leviticus en Deuteronomium waren bijna niet door te komen. Leviticus was erg weinig verhalend en de grote hoeveelheid wetten is interessant, maar voor een amateur is het niet interessant genoeg om allemaal te willen lezen. Wel levert het soms interessante inzichten op. Waarom gaan acteurs in films na de seks altijd douchen? Het Oude Testament geeft antwoord: na geslachtsgemeenschap dienen mensen zich te reinigen en zijn zij onrein tot de volgende dag. Sommige menselijke handelingen hebben diepe wortels.
Ook Numeri is niet om door te komen: het is wel interessant om te zien hoe gedurende de tekst het leiderschap van Mozes zich ontwikkeld, maar de lange lijsten volkstellingen maken deze volksvertelling over leiderschapsvorming niet tot leesbare lectuur.
Deuteronomium was een samenvattend boek en als je vlak ervoor de voorgaande boeken van het oude testament hebt gelezen voegt dit boek niet zeer veel toe. Wel is in dit hoofdstuk te zien dat Mozes een goede spreker moet zijn geweest; of in elk geval: hem wordt een briljante speech in de mond gelegd.

*augutus 2010

Invloed

Waarom wordt iemand actief bij een politieke partij? Omdat je je omgeving anders en liefst beter wilt maken. Soms doe je een heleboel en heb je ondertussen het gevoel dat het allemaal niet echt ergens toe leidt. De politiek is soms traag, stroperig, besluiteloos en discussieert oeverloos over ogenschijnlijk niets.

Toch zijn er momenten in je politieke leven dat je het gevoel hebt dat je echt invloed hebt op wat er gebeurt. Dat je het gevoel hebt dat je een pijnpunt raakt. Dat je het gevoel hebt dat je echt invloed kunt uitoefenen op je omgeving en het leven van anderen. Dat gevoel had ik de afgelopen week.

D66 ’s-Hertogenbosch heeft afgelopen week vragen gesteld over de propvolle fietsenstalling bij station ’s-Hertogenbosch. Anderhalf jaar geleden, toen ik in ’s-Hertogenbosch kwam wonen, was mij dit al een doorn in het oog. Zeker wanneer in september de scholen weer beginnen stroomt de fietsenstalling vol en moet je moeite doen om je fiets er kwijt te kunnen. Ondertussen zie ik al anderhalf jaar dezelfde fietsen het rek bezetten. Vooral toen mijn fiets werd verwijderd, omdat deze met het achterwiel op de stoep stond, en ik 20 euro moest betalen om hem terug te krijgen, raakte ik behoorlijk gefrustreerd.

Afgelopen week kon ik mijn frustratie gelukkig omzetten in daden: schriftelijke vragen opstellen, een persbericht maken en via Jan Smit en de fractie van D66 invloed uitoefenen in de gemeenteraad. Gezien de vele reacties in de media wordt mijn ergernis gedeeld. Hopelijk heeft de invloed binnenkort ook succes.

Iphigeneia, twee toneelstukken

In juni 2010 heb ik twee voorstellingen van het stuk Iphigeneia (tekstbewerking: Pauline Mol) bezocht. De eerste was op het Canisius College in Nijmegen en de tweede in Den Durpsherd in Berlicum door Gymnasium Beekvliet.

Het stuk is een bewerking van de oude Griekse tragedie waarin Iphigeneia, de dochter van Klytaimnestra en koning Agamemnon, geofferd zou worden door haar vader in opdracht van Artemis. Zo hoopte hij een  gunstige wind te verkrijgen om uit te varen vanaf Aulis voor de Trojaanse oorlog. Iphigenia koos er uiteindelijk zelf voor geofferd te worden. Ze wilde dit voor Hellas doen en bedacht dat ze als heldin in de geschiedenis zou worden beschreven. Artemis had bij de offerande echter medelijden met het meisje en legde een hinde in haar plaats.

Het is leuk te zien dat er tussen de beide schooltoneelstukken veel overeenkomsten en ook verschillen zitten. Zo heeft het Canisius gekozen voor een decor van het strand bij Aulis, waar Beekvliet koos voor een kaal toneel met een rode trap en enkele rode blokken. Daarnaast heeft het Canisius voor een vastere ‘zoneverdeling’ van de spelers gekozen, waar het stuk van Beekvliet dynamischer is. Ook de toevoeging van muziek en dans (Beekvliet) ten opzichte van de puur theatrale versie (Canisius) maakt de twee stukken zeer verschillend.

Wat betreft tekstbehandeling zijn de twee stukken zo mogelijk nog verschillender, al vallen die een bezoeker minder snel op. De regisseuse van het stuk op het Canisius heeft het aantal rollen teruggebracht tot ongeveer 8, waar Beekvliet meer spelers op het podium brengt. Dat maakt het stuk van het Canisius overzichtelijker. Zo zijn de kleine rollen van Paris en Helena geschrapt. Dat is ook niet erg: in het stuk van Beekvliet voegen deze rollen weinig toe.

Hoewel de regisseuse op  Beekvliet meer dan voldoende spelers ter beschikking had, heeft zij veel wijzigingen in de tekst doorgevoerd, waardoor veel rollen  minder ruimte en tekst kregen. Vooral in het geval van de rol van Artemis is dat jammer, omdat deze duistere godin een belangrijke toevoeging aan het geheel van het stuk is.

De overeenkomsten zijn echter nog frappanter dan de verschillen. Beide scholen hebben leerlingen uit voornamelijk de klassen 2, 3 en 4 geselecteerd. En voor veel rollen zijn leerlingen met eenzelfde karakter, uitstraling en soms zelfs uiterlijk geselecteerd. Ook hebben de regisseuses van beide stukken veel gelijksoortige accenten gelegd als het gaat om manier van spelen van diverse scènes.

Beide stukken waren zeer de moeite waard om te bezoeken. De sfeer van decor en aankleding die gekozen was door Gymnasium Beekvliet sprak mij wat meer aan dan de sfeer van het Canisius College, maar de tekstbehandeling van het Canisius vond ik dan weer te prefereren boven die van Gymnasium Beekvliet. In elk geval een compliment aan beide casts en crews: er is een hoge kwaliteit neergezet!

Nieuw wetsvoorstel urennorm middelbaar onderwijs in de maak

Staatssecretaris Marja van Bijsterveld komt binnenkort met een nieuwe wetsvoorstel om de 1040-urennorm aan te passen, na de kritiek die er de afgelopen tijd is geweest. Maar de oplossingen die zij presenteert, zijn geen oplossingen. Het voorstel moet van tafel.

Laat ik voorop stellen dat ik geen principieel tegenstander ben van discussies over het aantal vakantieweken (op dit moment 12) in het middelbaar onderwijs. Ik hoef ’s zomers niet te oogsten, dus zeven weken vrij heb ik echt niet nodig. Maar deze discussie moet worden ingebed in een bredere discussie over de inrichting van het onderwijs en het schooljaar.

Dan nu het voorstel. Van Bijsterveld stelt het volgende voor

  • de 1040-norm wordt teruggeschroefd tot 1000 verplichte lesuren per jaar (examenklassen: 700)
  • Daarbij gaat zij uit van 40 lesweken (weken waarin lessen/proefwerkweken worden ingeroosterd)
  • Naast de 1000 uur wordt 40 uur ‘maatwerk’ (bijles, ondersteuning en dergelijke) door de MR van een school ingevuld.
  • De zomervakantie gaat terug van zeven naar zes weken. Deze vijf werkdagen kunnen door het jaar heen worden ingezet: leerlingen zijn vrij, docenten werken.

Doel van deze wijzigingen is de werkdruk in de sector omlaag te brengen en tegemoet te komen aan de kritiek op de onhaalbaarheid van de vorige norm. Toch bereikt Van Bijsterveld met dit voorstel geen van beide doelen, zij komen zelfs nog verder weg te liggen.

Ten eerste de norm an sich: de onderwijsinspectie heeft in het verleden sommige scholen beoordeeld als zeer goed, terwijl ze niet aan de urennorm voldeden, terwijl scholen die er wel aan voldoen soms als zwak/zeer zwak beoordeeld werden. Er bestaat dus geen causaal verband tussen onderwijstijd en kwaliteit.
Bovendien blijkt uit onderzoek* dat in de bandbreedte 750-1200 lesuren per jaar er geen significant kwaliteitsverschil optreedt. Met andere woorden, zolang je in deze bandbreedte zit als school, hangt de kwaliteit van een boel dingen af, maar niet van het aantal lesuren.

Vervolgens is er geen enkele school die 40 lesweken kán halen: onder andere de wettelijke verplichte overgangsvergaderingen aan het einde van het jaar, feestdagen als tweede paasdag en Hemelvaart die niet in de berekening van het aantal lesweken is meegenomen en dagen die vervallen wegens proefwerkweken maken een maximum van 37 lesweken haalbaar. Dat betekent een werkdrukverhoging om aan de norm te kunnen voldoen.

De verlaging van 1040 naar 1000 blijkt door de 40 uur maatwerk die moet worden ingeroosterd een sigaar uit eigen doos, want via de achterdeur wordt de norm toch weer 1040. Bovendien heeft niet elke leerling behoefte aan maatwerk: sommige leerlingen hebben geen maatwerk nodig, anderen hebben aan 40 uur niet genoeg.

Tot slot de inkorting van de vakantie. Een van de redenen om die vakantie in te korten is de problematiek voor veel ouders rond kinderopvang gedurende zeven weken in de zomer. Met dit voorstel lijkt Van Bijsterveld aan deze kritiek tegemoet te komen, maar schiet daarmee de ouders in de voet. Deze moeten op door de school vastgestelde (onregelmatige) momenten in het jaar voor opvang gaan zorgen.

Voor docenten betekent dit inleveren van vakantiedagen die niet in merkbare werkdrukvermindering zullen worden omgezet. Ook de werkdruk van leerlingen, die op dit moment al erg hoog is, wordt in sommige gevallen verzwaard in plaats van verlicht.
Het aantal uren blijft gelijk op 1040; deze moeten in 37 lesweken worden geroosterd (1040/37 = 28 klokuren per week = 33,7 lesuren per week). Het inroosteren van buitenlesactiviteiten zoals een project of andere extra activiteit wordt moeilijk, omdat dit niet in alle gevallen als lestijd wordt gezien.
Van Bijsterveld maakt het scholen, de inspectie en dus ook zichzelf erg moeilijk met de gekozen definitie van onderwijstijd. Eén van de kenmerken luidt: “het onderwijs moet door een inspirerend en uitdagend karakter bijdragen aan een zinvolle invulling van de totale studielast”. Op welke wijze is dit objectief meetbaar?

Laten we (leerlingen, ouders, docenten en politiek) in actie komen. Dit voorstel moet van tafel en er moet op een zinnige manier over de kwaliteit van onderwijs worden gesproken. Scholen hebben een belangrijke functie in onze maatschappij, maar het zijn geen plaatsen waar kinderen kunnen worden opgeborgen voor een gegarandeerd aantal uren per jaar.

*Helaas kan ik de bron voor deze cijfers niet terugvinden. Aanvullingen zijn welkom.

(bron waar ik mijn betoog op baseer, is de brief van Marja van Bijsterveld-Vliegenthart aan Besturen en scholen voor voortgezet onderwijs van 3 september 2009)

Actie nodig! Nieuw wetsvoorstel urennorm

Staatssecretaris Marja van Bijsterveldt komt binnenkort met een nieuwe wetsvoorstel om de 1040-urennorm aan te passen, na de kritiek die er de afgelopen tijd is geweest. Maar de oplossingen die zij presenteert, zijn geen oplossingen. Het voorstel moet van tafel.

Laat ik voorop stellen dat ik geen principieel tegenstander ben van discussies over het aantal vakantieweken (op dit moment 12) in het middelbaar onderwijs. Ik hoef ’s zomers niet te oogsten, dus zeven weken vrij heb ik echt niet nodig. Maar deze discussie moet worden ingebed in een bredere discussie over de inrichting van het onderwijs en het schooljaar.

Dan nu het voorstel. Van Bijsterveld stelt het volgende voor

  • de 1040-norm wordt teruggeschroefd tot 1000 verplichte lesuren per jaar (examenklassen: 700)
  • Daarbij gaat zij uit van 40 lesweken (weken waarin lessen/proefwerkweken worden ingeroosterd)
  • Naast de 1000 uur wordt 40 uur ‘maatwerk’ (bijles, ondersteuning en dergelijke) door de MR van een school ingevuld.
  • De zomervakantie gaat terug van zeven naar zes weken. Deze vijf werkdagen kunnen door het jaar heen worden ingezet: leerlingen zijn vrij, docenten werken.

Doel van deze wijzigingen is de werkdruk in de sector omlaag te brengen en tegemoet te komen aan de kritiek op de onhaalbaarheid van de vorige norm. Toch bereikt Van Bijsterveld met dit voorstel geen van beide doelen, zij komen zelfs nog verder weg te liggen.

Ten eerste de norm an sich: de onderwijsinspectie heeft in het verleden sommige scholen beoordeeld als zeer goed, terwijl ze niet aan de urennorm voldeden, terwijl scholen die er wel aan voldoen soms als zwak/zeer zwak beoordeeld werden. Er bestaat dus geen causaal verband tussen onderwijstijd en kwaliteit.
Bovendien blijkt uit onderzoek* dat in de bandbreedte 750-1200 lesuren per jaar er geen significant kwaliteitsverschil optreedt. Met andere woorden, zolang je in deze bandbreedte zit als school, hangt de kwaliteit van een boel dingen af, maar niet van het aantal lesuren.

Vervolgens is er geen enkele school die 40 lesweken kán halen: onder andere de wettelijke verplichte overgangsvergaderingen aan het einde van het jaar, feestdagen als tweede paasdag en Hemelvaart die niet in de berekening van het aantal lesweken is meegenomen en dagen die vervallen wegens proefwerkweken maken een maximum van 37 lesweken haalbaar. Dat betekent een werkdrukverhoging om aan de norm te kunnen voldoen.

De verlaging van 1040 naar 1000 blijkt door de 40 uur maatwerk die moet worden ingeroosterd een sigaar uit eigen doos, want via de achterdeur wordt de norm toch weer 1040. Bovendien heeft niet elke leerling behoefte aan maatwerk: sommige leerlingen hebben geen maatwerk nodig, anderen hebben aan 40 uur niet genoeg.

Tot slot de inkorting van de vakantie. Een van de redenen om die vakantie in te korten is de problematiek voor veel ouders rond kinderopvang gedurende zeven weken in de zomer. Met dit voorstel lijkt Van Bijsterveld aan deze kritiek tegemoet te komen, maar schiet daarmee de ouders in de voet. Deze moeten op door de school vastgestelde (onregelmatige) momenten in het jaar voor opvang gaan zorgen.

Voor docenten betekent dit inleveren van vakantiedagen die niet in merkbare werkdrukvermindering zullen worden omgezet. Ook de werkdruk van leerlingen, die op dit moment al erg hoog is, wordt in sommige gevallen verzwaard in plaats van verlicht.
Het aantal uren blijft gelijk op 1040; deze moeten in 37 lesweken worden geroosterd (1040/37 = 28 klokuren per week = 33,7 lesuren per week). Het inroosteren van buitenlesactiviteiten zoals een project of andere extra activiteit wordt moeilijk, omdat dit niet in alle gevallen als lestijd wordt gezien.
Van Bijsterveld maakt het scholen, de inspectie en dus ook zichzelf erg moeilijk met de gekozen definitie van onderwijstijd. Eén van de kenmerken luidt: “het onderwijs moet door een inspirerend en uitdagend karakter bijdragen aan een zinvolle invulling van de totale studielast”. Op welke wijze is dit objectief meetbaar?

Laten we (leerlingen, ouders, docenten en politiek) in actie komen. Dit voorstel moet van tafel en er moet op een zinnige manier over de kwaliteit van onderwijs worden gesproken. Scholen hebben een belangrijke functie in onze maatschappij, maar het zijn geen plaatsen waar kinderen kunnen worden opgeborgen voor een gegarandeerd aantal uren per jaar.

*Helaas kan ik de bron voor deze cijfers niet terugvinden. Aanvullingen zijn welkom.

(bron waar ik mijn betoog op baseer, is de brief van Marja van Bijsterveld-Vliegenthart aan Besturen en scholen voor voortgezet onderwijs van 3 september 2009)

Alles moet op school

Er is een vicieuze cirkel ontstaan in het onderwijs in de afgelopen decennia. Een vicieuze cirkel die er toe leidt dat de eisen die aan het onderwijs, onderwijsinstellingen, docenten en leerlingen worden gesteld steeds hoger worden, terwijl iedereen het idee heeft dat de resultaten alleen maar achteruit gaan.

De leesautobiografie
Ik zal deze vicieuze cirkel allereerst met behulp van een voorbeeld schetsen. Kinderen schrijven op mijn school in de vierde klas een leesautobiografie. Daarin schrijven heel veel kinderen enthousiast over de boeken die hun zijn voorgelezen toen zijn nog niet konden lezen en de boeken die zij zelf verslonden toen zij leerden lezen. Maar dan komt de middelbare school en stoppen heel veel leerlingen met lezen, omdat ze het dan te druk krijgen, onder andere door het huiswerk. De reactie van de overheid op deze verminderde leesbehoefte is geweest het aantal verplicht te lezen boeken op de middelbare school te verhogen.

Waarom lost deze oplossing het probleem niet op? Door meer boeken te laten lezen, ervaren leerlingen een grotere huiswerkdruk, waardoor zij minder uit zichzelf gaan lezen (terwijl die intrinsieke motivatie er wel degelijk is geweest, getuige de leesautobiografieën). Bovendien ervaren leerlingen lezen dan niet meer als een hobby, ontspanning of vermaak, maar als een verplichting, wat de ‘ontlezing’* die men zo vreest versterkt.

De cirkel
De vicieuze cirkel die uit het voorbeeld van de leesautobiografieën naar voren komt is de volgende: er is een maatschappelijk probleem, de overheid vindt dat dit probleem bij de jongeren als eerste moet worden opgelost of worden voorkomen (de jeugd is de toekomst, nietwaar!), het probleem wordt op het bordje van de scholen gelegd, de werkdruk van leerlingen (en docenten) neemt toe, er ontstaat op een ander vlak een probleem of lacune en de overheid begint weer in te grijpen.

Deze pavlovreactie van de overheid werkt niet alleen als katalysator waar het het ‘ontlezen’ betreft. Dat geldt ook voor alle verbredingen van het curriculum in de afgelopen 25 tot 30 jaar. De basisvorming, het vmbo en tweede fase zijn allemaal gericht op een breder aanbod in vakken, kennis en vaardigheden.

Een logisch gevolg daarvan is dat leerlingen minder diep op de stof kunnen ingaan en dus van een heleboel vakken een beetje weten. Onder andere op de pabo komt men er vervolgens achter dat de reken- en spellingsvaardigheid van leerlingen niet van het gewenste niveau is voor aanstaande basisschoolleraren. In het nieuws verschijnen vervolgens berichten dat leerlingen slechter zijn geworden in taal en rekenen en er worden allerlei plannen bedacht zoals een verplichte rekentoets bij het eindexamen en een maximum aantal onvoldoendes bij ‘basisvakken’ als Nederlands en Engels. Dus nu moeten de scholen naast de verbreding ook nog weer verdieping aanbieden.

Een ander voorbeeld van deze pavlovreactie: lespakketten. Veel organisaties ontwikkelen lespakketten over allerhande onderwerpen. Een aantal mooie voorbeelden: ‘Buitenlucht, kom je binnen spelen?’ van de GGD, Flirten via internet van InternetSOA.nl en ‘Archeologie in de klas’ van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis. Vooral als er in de samenleving iets gebeurt waarvan men vindt dat kinderen daarover moeten worden opgevoed wordt er geroepen om een lespakket.

De recente bedreiging van ambulanceverpleegkundigen heeft bijvoorbeeld geleid tot het lespakket ‘Alles over de ambulance’ dat het respect van kinderen voor ambulanceverpleegkundigen. Resultaat: scholen krijgen pakketten opgestuurd waar ze iets mee gaan doen naast het bestaande curriculum (opnieuw verbreding) of ze doen het bij het oud papier en er verdwijnt weet ik hoeveel geld (vaak overheidssubsidie) in een bodemloze put.

Het echte leven
De overheid stimuleert dus dat er steeds meer op school gebeurt en meestal is dit een verbreding van het al bestaande curriculum. Wat nog niet op school werd gedaan, moet nu ook op school, zodat leerlingen op hun 16e, 17e of 18e volledig voorbereid en opgeleid tot modelburgers de samenleving kunnen binnengaan. Maar waar zit nu de foutieve aanname van de overheid? De overheid gaat er van uit dat leerlingen het meeste leren op school. Mis! Leerlingen leren het meeste buiten school: van ouders, van vrienden, vanuit de straat, buurt of sportvereniging.

School is voor de meeste vaardigheden de minst effectieve en efficiënte manier om mensen iets te leren. Laten we dus ophouden alles op school te willen doen. Wat moeten we dan wel doen: het vakkenpakket voor leerlingen moet versmald worden of we moeten accepteren dat we in wat meer dingen iets minder goed zijn

Er moet een grootschalig onderzoek komen naar de effectiviteit en kosten/baten van lespakketten. Vervolgens moeten we de subsidieregelingen voor lespakketten aanpassen op basis van de resultaten hiervan. Een mooie bezuinigingspost lijkt mij.

En laten we jongeren weer laten leven: geef ze de ruimte om een heleboel dingen te leren, zonder dat we dat van overheidswegen toetsen, controleren en beheersen. Leren is een proces en dat valt niet te beheersen of te sturen. En misschien gaan jongeren als ze de ruimte krijgen uit zichzelf wel een boek lezen als ze op de middelbare school zitten.

*Over de vermeende ‘ontlezing’ zou ik met u ook een boom kunnen opzetten, maar dat doen we nu even niet.

Een nieuwe partij met 40 jaar ervaring

Naar aanleiding van mijn boekbespreking van “Tussen ideaal en illusie“, het proefschrift van Menno van der Land wil ik in deze column een aantal zaken over D66 als politieke partij anno nu bespreken. D66 heeft de afgelopen jaren namelijk een aantal bijzondere ontwikkelingen in zijn geschiedenis doorgemaakt die D66 tot een bijzondere partij maken.

In 2006, het jaar van het veertigjarig bestaan, maakte D66 het grootste dieptepunt mee in zijn bestaan. Na de val van het kabinet Balkenende II keerden kiezers D66 massaal de rug toe en stond de partij in de peilingen op nul zetels. Er werd openlijk getwijfeld aan het voortbestaan van D66, zelfs Hans van Mierlo twijfelde. Dat D66 uiteindelijk toch met drie zetels in de Tweede Kamer kwam werd door diezelfde Van Mierlo vervolgens het begin van de weg omhoog genoemd, maar die nul zetels waar de partij op stond zijn cruciaal in de ontwikkeling van D66.

Twijfel uit het verleden
Sinds de oprichting van D66 is er altijd wel twijfel geweest bij een deel van de achterban of een deel van de buitenwereld over de noodzaak van D66. Ook is er in het achterhoofd van velen altijd blijven spelen dat D66 een tijdelijke beweging zou zijn die op een zeker moment weer moest verdwijnen. Van der Land benoemt deze twijfel ook en laat zien dat deze twijfel cyclisch meer of minder op de voorgrond komt.
Zo wilde de partij zich in 1974 opheffen, na een dramatische periode van achteruitgang, maar kon dit niet vanwege het niet behalen van een tweederde meerderheid voor dit voorstel. De oorzaken voor de achteruitgang van toen lijken op de oorzaken van nu en ook de gekozen strategie voor het vinden van een weg omhoog lijkt op die van ruim dertig jaar geleden: terug naar onszelf en bouwen aan een stevig fundament onder de partij. Toch zijn er ook verschillen: D66 stuitert nu sneller terug uit het dal.

Nul zetels biedt kansen voor de toekomst
Sinds D66 in 2006 op nul zetels in de peilingen heeft gestaan, is D66 in feite even helemaal van de aardbodem verdwenen geweest. De partij heeft vanaf nul kunnen beginnen en na eerdere wijzigingen in de partijorganisatie is het Landelijk Bestuur de laatste jaren voortvarend aan de slag gegaan (aan de hand van Klaar voor de klim) met de verdere hervorming van D66 tot een professionele, slanke, slagvaardige partijorganisatie mét ruimte voor eenieders inbreng.

En wie de geschiedenis van D66 en de huidige politiek bekijkt, ziet vanzelf kansen voor D66. Van der Land concludeert dat de partij altijd heeft gesteund op vrijwilligers en met kleine financiële en professionele kaders heeft moeten werken. Politici als Obama hebben laten zien dat vrijwilligers juist een kracht zijn en D66 kan met veertig jaar vrijwilligerservaring hier juist zijn kracht van maken. We moeten op dit gebied een voortrekkersrol hebben en initiatieven als de nulurenvrijwilliger en Plein66 voeden de hoop dat die voorsprong er komt, is en blijft.

Het boek van Van der Land is volgens mij zeer belangrijk voor D66. De reflectie op ons verleden, zicht op wat er is gebeurd, wat goed ging, beter kon, ronduit fout is gelopen, de mogelijkheid om lessen te trekken uit het verleden; D66 heeft het in de schoot geworpen gekregen in ruim 400 pagina’s goed leesbaar proza en je ziet dat enkele lessen uit het verleden nu al door de fractie, door de partij en door vele afdelingen in de praktijk worden gebracht.

Al met al hebben de dieptepunten van D66 in de laatste jaren, de herrijzenis uit peilingen met nul zetels en de grote wijzigingen in de samenstelling van de groep actieve vrijwilligers een bijzondere situatie geschapen: een nieuwe partij met 40 jaar ervaring.

Folder “Evolutie of schepping”

Vandaag is bij 6,6 miljoen huishoudens de folder “Evolutie of schepping” in de bus gevallen, zo ook bij mij. De folder roept direct allerlei tegenreacties op (www.terugnaarjemaker.nl), maar mijns inziens is het geen enkel probleem dat deze weg gebruikt wordt voor het verspreiden van een boodschap. Ik wil in deze post op Plein66 dan ook geen mening uiten over het verspreiden van de folder an sich of over het standpunt dat ik in deze discussie inneem (schepping of evolutie). Wel wil ik vanuit mijn professie ingaan op de argumentatie die in de folder wordt opgebouwd en de lacunes daarin.

1. Onze gedachten bepalen wat we zien.
Op zichzelf is deze constatering niet fout, de waarheid bestaat niet een de wereld zoals we die zien is subjectief. De slotregels van dit punt in de folder houdt echter een gedachtengang in die de hele folder onderuit haalt. De makers stellen dat “wat we van iets weten [ook kan] afhangen van wat we er van willen weten”. Deze redenering kan zowel voor de evolutie worden gebruikt (zoals in deze folder gebeurt) als voor het scheppingsverhaal (wie de evolutie niet wil zien, kan eromheen redeneren). Een eerste ernstige lacune in de argumentatie.

2. Wie is god?
Dit punt op zichzelf is niet zo raar of verkeerd, maar wat willen de makers van de folder hiermee? Er wordt gesuggereerd dat de verschillen tussen apen en mensen verklaard worden doordat God ze verschillend geschapen heeft, maar er ontbreken heel wat denkstappen in deze redenering om sluitend te kunnen zijn.

3. Soorten wetenschap
De scheiding die de makers hier maken tussen natuur- en humaniorawetenschappen is niet nieuw. Wel is de daaraan gekoppelde scheiding tussen reproduceerbaar en niet-reproduceerbaar nieuw. Ook in de humaniora-wetenschappen is reproduceerbaarheid een item en ook in de natuurwetenschappen zijn niet-reproduceerbare onderzoeken te bedenken.
Daarnaast overlapt het voorbeeld het eerste punt in de folder.

4. Wat gaat vanzelf?
In het vierde onderdeel van de folder onderbreekt een denkstap tussen de uitleg van de werking van de evolutieleer en de verklaring voor de oorsprong van de energie voor de evolutie.

Daarna volgt het ‘denkblokje’ waarin een onjuiste vergelijking wordt gemaakt tussen de evolutieleer en het vage “wat je normaal om je heen ziet”. Ten eerste: wat bedoelen de schrijvers daarmee en ten tweede: wat heeft wat je om je heen ziet te maken met de evolutieleer?

5. Een paar feiten
De feiten die worden genoemd zijn ontleend aan diverse wetenschappelijke terreinen waarop ik niet thuis ben. Ik kan en ga dus geen uitspraken doen over de juistheid hiervan.

Alleen het laatste punt, over de schoolboeken, kan ik wat zeggen. Ten eerste is het een bekend verschijnsel dat schoolboeken altijd achter lopen op de stand van de wetenschap. Verwerking door schrijvers van schoolboeken, afschrijving van oude boeken, geldtekort voor nieuwe boeken: het draagt allemaal bij aan vertraging in de verwerking van wetenschappelijke kennis.
Daarnaast wordt in het denkblokje gesuggereerd dat Haeckel een vooropgezet plan heeft gehadom de evolutieleer met valse argumenten te onderbouwen en dat in de eeuw erna alle wetenschappers en schoolboekschrijvers mee zijn gegaan in dit complot. Op zijn minst een slechte ontkrachting van de theorie van Haeckel die grenst aan een drogreden ad hominem.

6. Conclusie
In de conclusie wordt gesteld dat de evolutieleer geen antwoord geeft op belangrijke vragen als “Waarom ben ik hier?”. Dit is door Darwin en anderen die de evolutietheorie aanhangen ook nooit beweerd.

Kortom: voor een folderactie van 250.000 euro die 6,6 miljoen huishoudens bereikt had ik toch een beter onderbouwde folder verwacht op basis waarvan een goede fundamentele discussie te voeren is.