Eliza Laurillard, Peper en zout

Beoordeling: 4 sterren

Eliza Laurillard is een typische domineedichter: hij schrijft moralistische op het geloof geïnspireerde gedichten waarin religie en de natuur een zeer prominente rol spelen. Daarnaast verluchtigd hij zijn bundels met gedichten die een humoristische of taalkundige kwinkslag bevatten. Peper en zout is binnen zijn oeuvre een van de betere bundels. In dit boekje, met zo’n 100 gedichten, laat Laurillard zien een groot taalkunstenaar te zijn. Vanuit de huidige literatuuropvattingen beschouwd zijn zijn gedichten (inhoudelijk) achterhaald en (qua vorm) ouderwets. Maar binnen zijn tijd en stroming bezien verdient Laurillard waardering voor zijn talent.

Mooie zinnenboek – Eliza Laurillard, Wel kinderlijk en niet

Hoewel dit gedichtje natuurlijk zeer moralistisch is en de boodschap vanuit een duidelijk christelijke grondslag wordt gebracht, zie je ook dat er in 150 jaar weinig verandert. Zoekt u een kind, zoals in de derde strofe beschreven, kijkt u dan naar My super sweet sixteen van MTV.

Als ik kind’ren t’huis zie komen
Van ’t partijtje, heel verheugd,
En ze in geestdrift hoor vertellen.
Met twee wangen, rood van vreugd,
Hoe ze prettig samen zongen,
En gedurig hand aan hand,
Vroolijk met elkander sprongen,
Achter d’ouden muzikant;
En ze lekker chocolade
Kregen bij hun krentenbrood,
En wat heerlijke genieting,
De “Chineesche schim” hun bood, –

Dan benijd ik de kunst’looze vreugde
Van hun nog onbedorven gemoed;
En ‘k zie blijde om hun hoofden een feestkrans
Als van bloemen vol hemelschen gloed.

Maar als ‘k van een kind moet hooren,
Dat het lang gewenschte feest
Eigenlijk niet veel beduid heeft,
En te eenvoudig is geweest;
Dat er nauwelijks drie verschenen
In een elegant toilet,
Dat de plaats der muzikanten
Niet met heesters was omzet;
Dat wel wijn er werd geschonken,
Maar alleen gewone wijn,
En wel ijs werd rondgegeven,
Maar niet eens met marasquin!

Dan beklaag ik die harten, zoo jeugdig,
En reeds zóó door de wereld mismaakt,
En ik gruw van de slang in hun bloemkrans,
En van ’t bijtend vergif, dat zij braakt.