Die mooie baan in het onderwijs…

Afgelopen week schreven enkele jonge docenten in de Volkskrant een artikel naar mijn hart. Zij legden pijnlijk de vinger op zere plek in het onderwijs: het aanzien van het vak en de inbedding in de arbeidsmarkt.

De laatste maanden merk je dat onder druk van verdere onderwijsbezuinigingen, hooggestemde idealen, politieke discussies en onvrede in het onderwijsveld discussies opkomen over de toekomst van het onderwijs. Hopelijk zet deze discussie door en gaan we het in Nederland eindelijk weer eens hebben over stippen op de horizon. Over het waarom, in plaats van het wat of hoe.

‘Die mooie baan in het onderwijs is ook een fuik’

Waar mensen met een arbeidsverleden in het bedrijfsleven vaak zo aan de slag kunnen in het onderwijs, zit de leraar in de regel zijn hele carrière opgesloten op school. Dat schrijft een groep leraren met een universitaire graad.

Als starters in het onderwijs hebben wij bewust voor het leraarschap gekozen. We hebben een universitaire graad, volgen nu de lerarenopleiding, halen daarmee een tweede master en staan betaald voor de klas. Dit bevalt goed. Bovendien voelen we ons ook gewenst…

Lees het artikel verder op de site van de Volkskrant

Burgerschapsvorming: al twee eeuwen niets veranderd

J.J.L. van der Brugghen

J.J.L. van der Brugghen maakte van vaderlandse geschiedenis in de 19e eeuw een verplicht schoolvak, onderdeel van de burgerschapsvorming

In het tijdschrift De negentiende eeuw stond deze keer [36 (2012) 2] een mooi artikel over burgerschapsvorming: Vaderlandse geschiedenis en de participerende burger. Onderwijs in burgerschap in het midden van de negentiende eeuw. Het artikel laat mooi zien dat er in twee eeuwen niet veel is veranderd. Er komen iedere keer mensen die vinden dat het onderwijs de morele kompassen van de burgers zo moet afstellen dat zij actieve, morele of sociaal bewogen deelnemers aan de maatschappij worden.

Ik geloof niet zo sterk in de mogelijkheden van het onderwijs om al dit soort thema’s bij te brengen. Ouders en opvoeders zijn vele malen belangrijker voor het bijbrengen van maatschappelijke vaardigheden. In dat geval geldt veelal ‘goed voorbeeld doet goed volgen’. Zeker in het voortgezet onderwijs, waar een leerling al snel tussen de 12 en 16 docenten voorbij ziet komen in een week, is de invloed van de docent beperkt.

Het artikel biedt en interessante inkijk in het denken over burgerschap en de rol van het onderwijs hierin. De laatste jaren grijpen politici vaker terug op oplossingen die in de negentiende eeuw of daarvoor gemeengoed waren. Laten we leren van het verleden en de oplossing als een schoolvak ‘burgerschapsvorming‘ snel terzijde schuiven.

Weg met de vierde taak van het onderwijs!

Toen ik op mijn 18e moest kiezen wat ik wilde gaan studeren, had ik een heel duidelijk beeld van wat ik wilde: ik wilde voor de klas. Ik wilde met leerlingen gaan werken. Mijn reden daarvoor was dat ik graag jongeren wilde helpen bij hun ontwikkeling. Ik heb mezelf tussen mijn 12e en 22e ook sterk ontwikkeld, ontdekt wie ik ben en mijn weg in het leven gevonden, ook al weet ik nog steeds niet waar me die gaat brengen. Kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van anderen (naast mijn liefde voor de literatuur) is mijn drijfveer als docent.

Dat die fase in je leven, waarin je loskomt van je ouders, je eigen weg moet gaan, een belangrijke is, laat het onderstaande TED-filmpje zien. Lisa Damour gaat in op het verschil tussen groter worden en volwassen worden. Als docent kun je dus bijdragen (vooral wanneer leerlingen niet meer naar hun ouders (willen) luisteren) aan het volwassen denken, aan het uitstijgen boven het puberale denken.

[youtube http://www.youtube.com/watch?v=UzuUljh-9uI&w=600]

De taken van het onderwijs

Het helpen volwassen worden en volwassen denken, komt naast alle andere taken die het onderwijsveld al heeft. Een paar jaar geleden schreef ik al over de steeds striktere eisen die aan leerlingen worden gesteld, de vele lespakketten die worden uitgebracht en de roep om op school aandacht te besteden aan elk maatschappelijk probleem dat een mediahype is geworden. En dat terwijl het onderwijs maar drie kerntaken heeft, zo beschrijft de Onderwijsvisie van D66 waaraan ik meeschreef ook al:

  1. Mensen kwalificeren (individueel en maatschappelijk)
  2. Mensen socialiseren
  3. Mensen selecteren en alloceren (‘bepalen wat jou toekomt’)

Lang niet alles wat er op dit moment van het onderwijs wordt gevraagd, behoort het onderwijs toe. De socialisatiefunctie wordt de laatste decennia steeds breder uitgelegd (burgerschapsvorming) en de mondige consument, die per slot van rekening betaalt voor het onderwijs, zit lang niet altijd op de uitkomst van selectie en allocatie te wachten.

Met iedereen die meedenkt over het onderwijs, alle onderzoeken die op onderwijskundig gebied worden gedaan en alle onderwijsvernieuwingen, zou je verwachten dat we toch wel wat zijn opgeschoten de laatste decennia. Het lijkt echter steeds minder goed te gaan. Er is echter één belangrijk feit dat ons tegenhoudt beter onderwijs te geven en dat is de stiekeme vierde taak van het onderwijs: De bewaarfunctie van het onderwijs.

Weg met de bewaarfunctie

Bewaarfunctie van het onderwijsVeel scholen wereldwijd, maar zeker ook in Nederland zijn opgebouwd zoals dat in de negentiende en begin twintigste eeuw is ontstaan: maximaal 32 kinderen (in Nederland) zitten in één ruimte met 1 docent die hen uitlegt wat ze moeten doen en onderwijst in één of meer schoolvakken. Daarmee houden we kinderen van de straat, weten we precies waar ze zijn en kunnen we ze veiligheid bieden wanneer ouders werken of zich met andere taken bezighouden.

Die bewaarfunctie van het onderwijs wordt niet expliciet  benoemd en is ook zeker niet als voorwaarde voor leren uit onderwijskundig onderzoek naar voren is gekomen. Die functie remt ons zelfs in het hervormen, verbeteren en effectiever maken van ons onderwijssysteem. Enkele TED-talks die recentelijk verschenen op het web laten dat zien.

Een school in de VS heeft geëxperimenteert met onderwijs geven aan de hand van de vorderingen van het kind, in plaats van een rangschikking naar leeftijd. In het onderstaande filmpje wordt getoond hoe dit systeem werkt.

[youtube http://www.youtube.com/watch?v=AvZZmhRr0LY&w=600]

En wat weten we eigenlijk van effectief onderwijs en leren? Uit mijn eigen ervaring weet ik dat veel docenten voortbouwen op bestaande tradities, binnen de kaders van wat ze gewend zijn van het onderwijs uit hun eigen jeugd. Lerarenopleidingen helpen die ontwikkeling wel, maar de kwaliteit van die opleidingen wordt bediscussieerd. Bovendien wordt er relatief zeer weinig geld aan onderzoek en ontwikkeling gespendeerd in het onderwijsveld. In de onderstaande TED-talk laat Jim Shelton zien dat in de VS slechts 0,2% van het geld dat aan onderwijs wordt besteed wordt gestoken in onderzoek en ontwikkeling, tegenover bijvoorbeeld 12% in de gezondheidszorg en 4% in de auto-industrie. Hoe kan het onderwijs dan beter worden?

[youtube http://www.youtube.com/watch?v=p_2b8TbNtF8&w=600]

Bovendien kunnen we als we de leeftijdsgroepen en bewaarplicht loslaten eindelijk leerlingen voor hun motivatie belonen. In die zin sluiten we dan veel beter aan bij wat we al lang weten uit bijvoorbeeld de game-industrie. Die slagen erin om mensen te betrekken bij complete online werelden (soms op het ongezonde af) en te motiveren door te spelen. Hierover John Riccitiello:

[youtube http://www.youtube.com/watch?v=IQDr_tvBt9s&w=600]

Zeker in deze tijd, waarbij de onderwijsinspectie zich gaat bemoeien met het pedagogisch-didactisch klimaat op scholen en dus de inhoud van het onderwijs gaat beoordelen, moeten we als docenten zelf met goede ideeën komen en tegenwicht bieden aan de niet-professional die zich met het onderwijs bemoeit. En ideeën zijn er genoeg, zelfs ideeën die in de praktijk al getest zijn en passen binnen een brede visie op het onderwijs. We moeten het dogma van de 30 leerlingen in één ruimte, de bewaarfunctie van het onderwijs, loslaten om verder te komen dan waar we nu staan.

Actie nodig! Nieuw wetsvoorstel urennorm

Staatssecretaris Marja van Bijsterveldt komt binnenkort met een nieuwe wetsvoorstel om de 1040-urennorm aan te passen, na de kritiek die er de afgelopen tijd is geweest. Maar de oplossingen die zij presenteert, zijn geen oplossingen. Het voorstel moet van tafel.

Laat ik voorop stellen dat ik geen principieel tegenstander ben van discussies over het aantal vakantieweken (op dit moment 12) in het middelbaar onderwijs. Ik hoef ’s zomers niet te oogsten, dus zeven weken vrij heb ik echt niet nodig. Maar deze discussie moet worden ingebed in een bredere discussie over de inrichting van het onderwijs en het schooljaar.

Dan nu het voorstel. Van Bijsterveld stelt het volgende voor

  • de 1040-norm wordt teruggeschroefd tot 1000 verplichte lesuren per jaar (examenklassen: 700)
  • Daarbij gaat zij uit van 40 lesweken (weken waarin lessen/proefwerkweken worden ingeroosterd)
  • Naast de 1000 uur wordt 40 uur ‘maatwerk’ (bijles, ondersteuning en dergelijke) door de MR van een school ingevuld.
  • De zomervakantie gaat terug van zeven naar zes weken. Deze vijf werkdagen kunnen door het jaar heen worden ingezet: leerlingen zijn vrij, docenten werken.

Doel van deze wijzigingen is de werkdruk in de sector omlaag te brengen en tegemoet te komen aan de kritiek op de onhaalbaarheid van de vorige norm. Toch bereikt Van Bijsterveld met dit voorstel geen van beide doelen, zij komen zelfs nog verder weg te liggen.

Ten eerste de norm an sich: de onderwijsinspectie heeft in het verleden sommige scholen beoordeeld als zeer goed, terwijl ze niet aan de urennorm voldeden, terwijl scholen die er wel aan voldoen soms als zwak/zeer zwak beoordeeld werden. Er bestaat dus geen causaal verband tussen onderwijstijd en kwaliteit.
Bovendien blijkt uit onderzoek* dat in de bandbreedte 750-1200 lesuren per jaar er geen significant kwaliteitsverschil optreedt. Met andere woorden, zolang je in deze bandbreedte zit als school, hangt de kwaliteit van een boel dingen af, maar niet van het aantal lesuren.

Vervolgens is er geen enkele school die 40 lesweken kán halen: onder andere de wettelijke verplichte overgangsvergaderingen aan het einde van het jaar, feestdagen als tweede paasdag en Hemelvaart die niet in de berekening van het aantal lesweken is meegenomen en dagen die vervallen wegens proefwerkweken maken een maximum van 37 lesweken haalbaar. Dat betekent een werkdrukverhoging om aan de norm te kunnen voldoen.

De verlaging van 1040 naar 1000 blijkt door de 40 uur maatwerk die moet worden ingeroosterd een sigaar uit eigen doos, want via de achterdeur wordt de norm toch weer 1040. Bovendien heeft niet elke leerling behoefte aan maatwerk: sommige leerlingen hebben geen maatwerk nodig, anderen hebben aan 40 uur niet genoeg.

Tot slot de inkorting van de vakantie. Een van de redenen om die vakantie in te korten is de problematiek voor veel ouders rond kinderopvang gedurende zeven weken in de zomer. Met dit voorstel lijkt Van Bijsterveld aan deze kritiek tegemoet te komen, maar schiet daarmee de ouders in de voet. Deze moeten op door de school vastgestelde (onregelmatige) momenten in het jaar voor opvang gaan zorgen.

Voor docenten betekent dit inleveren van vakantiedagen die niet in merkbare werkdrukvermindering zullen worden omgezet. Ook de werkdruk van leerlingen, die op dit moment al erg hoog is, wordt in sommige gevallen verzwaard in plaats van verlicht.
Het aantal uren blijft gelijk op 1040; deze moeten in 37 lesweken worden geroosterd (1040/37 = 28 klokuren per week = 33,7 lesuren per week). Het inroosteren van buitenlesactiviteiten zoals een project of andere extra activiteit wordt moeilijk, omdat dit niet in alle gevallen als lestijd wordt gezien.
Van Bijsterveld maakt het scholen, de inspectie en dus ook zichzelf erg moeilijk met de gekozen definitie van onderwijstijd. Eén van de kenmerken luidt: “het onderwijs moet door een inspirerend en uitdagend karakter bijdragen aan een zinvolle invulling van de totale studielast”. Op welke wijze is dit objectief meetbaar?

Laten we (leerlingen, ouders, docenten en politiek) in actie komen. Dit voorstel moet van tafel en er moet op een zinnige manier over de kwaliteit van onderwijs worden gesproken. Scholen hebben een belangrijke functie in onze maatschappij, maar het zijn geen plaatsen waar kinderen kunnen worden opgeborgen voor een gegarandeerd aantal uren per jaar.

*Helaas kan ik de bron voor deze cijfers niet terugvinden. Aanvullingen zijn welkom.

(bron waar ik mijn betoog op baseer, is de brief van Marja van Bijsterveld-Vliegenthart aan Besturen en scholen voor voortgezet onderwijs van 3 september 2009)

Alles moet op school

Er is een vicieuze cirkel ontstaan in het onderwijs in de afgelopen decennia. Een vicieuze cirkel die er toe leidt dat de eisen die aan het onderwijs, onderwijsinstellingen, docenten en leerlingen worden gesteld steeds hoger worden, terwijl iedereen het idee heeft dat de resultaten alleen maar achteruit gaan.

De leesautobiografie
Ik zal deze vicieuze cirkel allereerst met behulp van een voorbeeld schetsen. Kinderen schrijven op mijn school in de vierde klas een leesautobiografie. Daarin schrijven heel veel kinderen enthousiast over de boeken die hun zijn voorgelezen toen zijn nog niet konden lezen en de boeken die zij zelf verslonden toen zij leerden lezen. Maar dan komt de middelbare school en stoppen heel veel leerlingen met lezen, omdat ze het dan te druk krijgen, onder andere door het huiswerk. De reactie van de overheid op deze verminderde leesbehoefte is geweest het aantal verplicht te lezen boeken op de middelbare school te verhogen.

Waarom lost deze oplossing het probleem niet op? Door meer boeken te laten lezen, ervaren leerlingen een grotere huiswerkdruk, waardoor zij minder uit zichzelf gaan lezen (terwijl die intrinsieke motivatie er wel degelijk is geweest, getuige de leesautobiografieën). Bovendien ervaren leerlingen lezen dan niet meer als een hobby, ontspanning of vermaak, maar als een verplichting, wat de ‘ontlezing’* die men zo vreest versterkt.

De cirkel
De vicieuze cirkel die uit het voorbeeld van de leesautobiografieën naar voren komt is de volgende: er is een maatschappelijk probleem, de overheid vindt dat dit probleem bij de jongeren als eerste moet worden opgelost of worden voorkomen (de jeugd is de toekomst, nietwaar!), het probleem wordt op het bordje van de scholen gelegd, de werkdruk van leerlingen (en docenten) neemt toe, er ontstaat op een ander vlak een probleem of lacune en de overheid begint weer in te grijpen.

Deze pavlovreactie van de overheid werkt niet alleen als katalysator waar het het ‘ontlezen’ betreft. Dat geldt ook voor alle verbredingen van het curriculum in de afgelopen 25 tot 30 jaar. De basisvorming, het vmbo en tweede fase zijn allemaal gericht op een breder aanbod in vakken, kennis en vaardigheden.

Een logisch gevolg daarvan is dat leerlingen minder diep op de stof kunnen ingaan en dus van een heleboel vakken een beetje weten. Onder andere op de pabo komt men er vervolgens achter dat de reken- en spellingsvaardigheid van leerlingen niet van het gewenste niveau is voor aanstaande basisschoolleraren. In het nieuws verschijnen vervolgens berichten dat leerlingen slechter zijn geworden in taal en rekenen en er worden allerlei plannen bedacht zoals een verplichte rekentoets bij het eindexamen en een maximum aantal onvoldoendes bij ‘basisvakken’ als Nederlands en Engels. Dus nu moeten de scholen naast de verbreding ook nog weer verdieping aanbieden.

Een ander voorbeeld van deze pavlovreactie: lespakketten. Veel organisaties ontwikkelen lespakketten over allerhande onderwerpen. Een aantal mooie voorbeelden: ‘Buitenlucht, kom je binnen spelen?’ van de GGD, Flirten via internet van InternetSOA.nl en ‘Archeologie in de klas’ van de Nederlandse Jeugdbond voor Geschiedenis. Vooral als er in de samenleving iets gebeurt waarvan men vindt dat kinderen daarover moeten worden opgevoed wordt er geroepen om een lespakket.

De recente bedreiging van ambulanceverpleegkundigen heeft bijvoorbeeld geleid tot het lespakket ‘Alles over de ambulance’ dat het respect van kinderen voor ambulanceverpleegkundigen. Resultaat: scholen krijgen pakketten opgestuurd waar ze iets mee gaan doen naast het bestaande curriculum (opnieuw verbreding) of ze doen het bij het oud papier en er verdwijnt weet ik hoeveel geld (vaak overheidssubsidie) in een bodemloze put.

Het echte leven
De overheid stimuleert dus dat er steeds meer op school gebeurt en meestal is dit een verbreding van het al bestaande curriculum. Wat nog niet op school werd gedaan, moet nu ook op school, zodat leerlingen op hun 16e, 17e of 18e volledig voorbereid en opgeleid tot modelburgers de samenleving kunnen binnengaan. Maar waar zit nu de foutieve aanname van de overheid? De overheid gaat er van uit dat leerlingen het meeste leren op school. Mis! Leerlingen leren het meeste buiten school: van ouders, van vrienden, vanuit de straat, buurt of sportvereniging.

School is voor de meeste vaardigheden de minst effectieve en efficiënte manier om mensen iets te leren. Laten we dus ophouden alles op school te willen doen. Wat moeten we dan wel doen: het vakkenpakket voor leerlingen moet versmald worden of we moeten accepteren dat we in wat meer dingen iets minder goed zijn

Er moet een grootschalig onderzoek komen naar de effectiviteit en kosten/baten van lespakketten. Vervolgens moeten we de subsidieregelingen voor lespakketten aanpassen op basis van de resultaten hiervan. Een mooie bezuinigingspost lijkt mij.

En laten we jongeren weer laten leven: geef ze de ruimte om een heleboel dingen te leren, zonder dat we dat van overheidswegen toetsen, controleren en beheersen. Leren is een proces en dat valt niet te beheersen of te sturen. En misschien gaan jongeren als ze de ruimte krijgen uit zichzelf wel een boek lezen als ze op de middelbare school zitten.

*Over de vermeende ‘ontlezing’ zou ik met u ook een boom kunnen opzetten, maar dat doen we nu even niet.

Het onderwijs in Nederland: een toekomstvisie

Op Plein66 heb ik al vele malen mijn licht laten schijnen over het Nederlandse onderwijslandschap en als ervaringsdeskundige kan ik zeggen dat het veel beter kan. De overheid doet op dit moment ontzettend veel aan onderzoek, verandering en kwaliteitsverhoging in het onderwijs. Toch denk ik dat het juist zonder die overheid op school een stuk beter zou gaan. De overheid heeft wat mij betreft slechts drie taken als het gaat om het onderwijs:

  1. Zorg dragen voor een goede architectuur
  2. Heldere tussenstations en einddoelen stellen
  3. Controleren en handhaven van de vastgestelde doelen en afspraken

In het navolgende betoog zal ik eerst deze drie zaken verder toelichten, waarna ik zal aangeven welke taken de overheid op dit moment uitvoert op onderwijsgebied die in mijn ogen de taak van de overheid absoluut niet zijn, om te besluiten met de te verwachten positieve effecten van de focus op de drie taken.

De drie taken van de overheid
De eerste taak die de overheid heeft is het ontwerpen van een goede architectuur voor het Nederlandse onderwijs: een architectuur die er voor zorgt dat iedereen de kans krijgt zich ten volle te ontplooien, maar die tegelijkertijd overzichtelijk en helder blijft. In zijn toespraak op het najaarscongres van D66 te Nijmegen in november 2007 maakte Alexander Rinnooy Kan (voorzitter Tijdelijke Commissie Leraren) duidelijk dat er bij de hervormingen in het onderwijs van de laatste decennia nogal wat van de routes die extra kansen bieden voor laatbloeiers zijn verdwenen; drempels zijn hoger geworden, kansen kleiner.

Waar de overheid zich de komende jaren voor moet inzetten is het ontwerpen van een goede nieuwe onderwijsarchitectuur. Daarbij moet niet worden uitgegaan van de huidige situatie, maar op basis van wetenschappelijk onderzoek een zo optimaal mogelijke architectuur worden bedacht, zonder dat er daarna nog mensen op het ministerie of op het Binnenhof overheen gaan. Een aantal ideeën voor een dergelijke architectuur:

  • de middenschool moet terug in de discussie; leerlingen moeten langer de kans krijgen in een heterogene omgeving onderwijs te krijgen
  • daarnaast moet ook de mogelijkheid bestaan voor mensen die behoefte hebben aan een homogene omgeving om na de basisschool direct een onderwijsniveau te kiezen
  • voor leerlingen die graag met hun handen willen werken moet het mogelijk zijn om al vroeg in het onderwijsproces werken, praktische vaardigheden en theoretische kennis te combineren

Ten tweede moet de overheid voor deze nieuwe architectuur duidelijke eindtermen en tussentijdse doelen opstellen. Daarbij moet aan het einde, bij de vervolgstudie en arbeidsmarkt, worden begonnen. Achteruit werkend worden eindtermen opgesteld voor het middelbaar onderwijs, de eventuele middenschool of het einde van het eerste deel van het middelbaar onderwijs en ook het basisonderwijs (waar dat nu nog ontbreekt!). Het advies van de commissie Meijerink dat onlangs is verschenen ondersteunt deze stelling: scholen hebben op dit moment te veel vrijheid voor het invullen van hun curriculum.

In het basisonderwijs zie je dat de CITO-toets op dit moment gaat bepalen wat de einddoelen zijn voor basisschooldocenten. Maar dat is de wereld op zijn kop! Je moet eerst helder hebben wat je stappen en doelen zijn met je onderwijs; pas daarna ontwerp je een toetst die controleert en selecteert: eerst weten in welke stappen leerlingen hun vaardigheden en hoeveelheid kennis kunnen vermeerderen en op een aantal vaste momenten een moment om te controleren of  en in hoeverre daaraan voldaan is.

Dat brengt mij bij het derde punt: controleren en handhaven van de vastgestelde doelen en afspraken. In het middelbaar onderwijs worden de eindexamenresultaten op dit moment voor 50% bepaald door het centraal schriftelijk eindexamen (CSE) en voor 50% door de schoolexamens (de vroegere schoolonderzoeken). Zoals we begin januari in Elsevier hebben kunnen lezen, zijn er scholen die veel hogere cijfers geven bij de schoolexamens om de lage CSE-cijfers te compenseren. Het systeem waarbij een school beoordelaar én belanghebbende is (slechte slagingspercentages zijn geen reclame voor nieuwe aanwas van leerlingen. Middels de schoolexamens is dit percentage op peil te houden), werkt dergelijke problemen in de hand. Daarom moet er door een onafhankelijke instantie aan de finish gecontroleerd worden of voldaan is aan de gestelde doelen.

Het grote voordeel hiervan is dat de overheid dan ook veel minder tijd en energie kwijt is met controles op scholen aangaande de schoolonderzoeken. De overheid bewaakt het niveau middels het eindexamen – zowel aan het einde van de basisschool als aan het einde van de middelbare school – en scholen krijgen veel meer vrijheid om de route naar het einddoel te bepalen.

Wat moet de overheid vooral niet (meer) doen
Met de invoering van de Tweede Fase en het Studiehuis is er iets wonderlijks gebeurd in de Nederlandse onderwijsgeschiedenis. Voor het eerst is de overheid het klaslokaal binnengekomen en is er naast een architectuur voor het onderwijs ook een duidelijke voorkeur uitgesproken voor een bepaalde didactiek. En daarmee is een, in mijn ogen, belangrijke grens tussen ministerie en school overschreden. De overheid hoort niet thuis in het klaslokaal, de overheid hoort niet de didactiek voor te schrijven.

Zoals in een ziekhuis het ministerie van VWS niet bepaalt hoe een operatie moet verlopen; zoals het ministerie van LNV niet voorschrijft hoe een boer zijn koeien moet voeren; zoals het ministerie van OC&W ook niet voorschrijft hoe je hobo moet spelen in een van de nationale orkesten, zo moet ook niet vanuit Den Haag worden voorgeschreven hoe een docent les moet geven. Docenten zijn de professionals die didactische keuzes moeten maken, waarvan zij de resultaten vervolgens door de inspectie moeten laten bestuderen. Het eindstation is het doel, de weg daar naar toe is aan de docent en de school.

Daarnaast was aan het ‘Studiehuis’ de norm van 1040 klokuren in de onderbouw en 1000 uur lestijd in de bovenbouw gekoppeld. Omdat vele scholen deze (niet verplichte) onderwijsvernieuwing niet hebben ingevoerd of zelfs al weer hebben afgeschaft, is de aandacht van staatssecretaris Van Bijsterveld voor deze norm onterecht: het is onmogelijk om met een traditioneel lesrooster 1040 zinnige, kwalitatief hoogstaande uren te geven met de huidige financiering.
Het feit dat van de zestien scholen die over het schooljaar 2006/2007 een boete kregen voor een te klein aantal lesuren meer dan 90% voldoende of zelfs excellent scoort volgens de onderwijsinspectie, geeft bovendien al aan dat er geen één-op-één relatie is tussen het aantal lesuren en de kwaliteit van het onderwijs. De inhoud van die uren is een veel belangrijkere factor.
Ten slotte is dit aantal uren niet iets waar scholieren (getuige de actie van het LAKS), scholen (getuige de ruim 100 scholen die zich binnen een week bij het LAKS aansloten) en docenten (getuige de oproep van de AOB van 24 januari) om hebben gevraagd: het is een lobby van de ouders geweest die door dit minimale aantal lesuren verzekerd waren van tussen de 28 en 30 klokuren kinderopvang. Maar een school is er niet om kinderen op te vangen, maar op te leiden! Als de focus weer bij kwaliteit van de opleiding komt te liggen (voldoen scholen aan de normen en stijgen zij daar zelfs bovenuit) kan een school daar ook op afgerekend worden. De verantwoordelijkheid voor het combineren van kinderen, werk en een huishouden komt dan weer te liggen waar deze hoort: bij de ouders.

Tot slot  moet de overheid niet steeds meer taken bij het onderwijs neerleggen. Niet alleen is in het coalitieakkoord afgesproken dat er een verplichte maatschappelijke stage moet komen voor alle middelbare scholieren, ook in de probleemwijken spelen scholen een rol in het oplossen van de problemen evenals bij het voorkomen van jeugdcriminaliteit. Deze taken belasten een school dusdanig dat de kerntaak (het overbrengen van kennis en vaardigheden) in het gedrang komt.

Daarnaast subsidieert de overheid vele maatschappelijke organisaties die scholen bestoken met lespakketten. Scholen zijn voor deze organisaties een middel om hun maatschappelijke onderwerp onder de aandacht te brengen. Het merendeel van deze lespakketten is echter niet inzetbaar op scholen. Er moet daarvoor of meer lestijd ingeroosterd worden of er kan minder aandacht worden besteed aan de basisstof. Op dit moment gaat er veel overheidsgeld verloren, omdat subsidiegevers niet controleren of een lespakket ook daadwerkelijk gebruikt wordt. Het mes snijdt aan twee kanten wanneer er bezuidigd zou worden op subsidies voor lespakketten: scholen krijgen meer tijd voor de basisstof en er gaat minder overheidsgeld verloren aan ongebruikte lespakketten.

Wat valt er te verwachten?
Als de overheid zich zou terugtrekken op haar drie kerntaken, wat zou dat dan voor gevolgen hebben voor het onderwijs in Nederland? Ik zie in ieder geval vier belangrijke winstpunten.

Ten eerste zal dit een hoop rust brengen in onderwijsland. De zekerheid van een architectuur in het onderwijs die voor meerdere jaren en decennia vaststaat in combinatie met de duidelijke taakstelling en afstand tussen het ministerie en de scholen zal de meeste scholen de rust geven zich weer te concentreren op haar kerntaak: het overbrengen van kennis en vaardigheden. Niet weten wat de overheid straks weer voor je school in petto zal hebben, is een van de grootste onrustveroorzakers in het onderwijs.

Wanneer er concrete einddoelen vast zijn gelegd, weten scholen waar zij aan toe zijn wat betreft hun taak. Er kunnen niet weer allerlei taken bij worden bedacht en op het ministerie kan ook vooral worden ingezet op het bewaken van de kwaliteit. Het toeschuiven van taken en invloed op de manier van werken is niet langer mogelijk. Op die manier weten alle partijen waar zij aan toe zijn, wat de samenwerking tussen de partijen alleen maar kan verbeteren.

Een derde positief gevolg is dat het de bureaucratie kan verminderen. Zaken waar nu administratie, controle en verantwoording een rol spelen, vallen volledig onder de verantwoordelijkheid van scholen. Enkel de kwaliteit en resultaten van de school worden beoordeeld en enkel daarvan moet administratie worden bijgehouden. Dit levert niet alleen een lagere werkdruk, lagere administratieve druk, maar ook een financieel voordeel op.

Een laatste en maatschappelijk gezien belangrijkste gevolg van de aandacht voor de drie kerntaken van de overheid op onderwijsgebied is dat duidelijk vastligt welk niveau iemand met een bepaald diploma heeft, wat hij of zij kan en weet en dat levert uiteindelijk ook een hogere kwaliteit op. Mensen  weten wat de eisen zijn voor een bepaald niveau en wanneer daar strikt aan wordt vastgehouden, kan het niet meer zo zijn dat leerlingen van de ene school met een havo-diploma een ander niveau hebben dan leerlingen van een andere school. Het schept duidelijkheid voor zowel vervolgopleidingen als de scholen als de arbeidsmarkt.

Op dit moment is de discussie over het onderwijs ‘hot’ en staan de verschillende partijen (scholen, leerlingen, ouders, ministerie,  inspectie) soms lijnrecht tegenover elkaar. Door duidelijke taken en grenzen af te spreken tussen deze partijen kan volgens mij veel rust worden gecreëerd in het onderwijsveld. Daarvoor moet de overheid zich echter wel uit de klaslokalen terugtrekken en zich als architect en inspecteur gaan opstellen. Pas dan kan het onderwijs weer uit leerlingen halen wat erin zit!

Reageren kan via Plein66!